Neerlandés

Traducciones detalladas de uitvaren de neerlandés a francés

uitvaren:

uitvaren verbo (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)

  1. uitvaren (afvaren; van wal gaan)
  2. uitvaren (uit de slof schieten; tekeergaan; donderen)
    injurier; insulter; fulminer; tempêter; vociférer; faire rage; râler contre; sortir de ses gonds
    • injurier verbo (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
    • insulter verbo (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • fulminer verbo (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter verbo (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • vociférer verbo (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • faire rage verbo

Conjugaciones de uitvaren:

o.t.t.
  1. vaar uit
  2. vaart uit
  3. vaart uit
  4. varen uit
  5. varen uit
  6. varen uit
o.v.t.
  1. voer uit
  2. voer uit
  3. voer uit
  4. voeren uit
  5. voeren uit
  6. voeren uit
v.t.t.
  1. ben uitgevaren
  2. bent uitgevaren
  3. is uitgevaren
  4. zijn uitgevaren
  5. zijn uitgevaren
  6. zijn uitgevaren
v.v.t.
  1. was uitgevaren
  2. was uitgevaren
  3. was uitgevaren
  4. waren uitgevaren
  5. waren uitgevaren
  6. waren uitgevaren
o.t.t.t.
  1. zal uitvaren
  2. zult uitvaren
  3. zal uitvaren
  4. zullen uitvaren
  5. zullen uitvaren
  6. zullen uitvaren
o.v.t.t.
  1. zou uitvaren
  2. zou uitvaren
  3. zou uitvaren
  4. zouden uitvaren
  5. zouden uitvaren
  6. zouden uitvaren
diversen
  1. vaar uit!
  2. vaart uit!
  3. uitgevaren
  4. uitvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitvaren [znw.] sustantivo

  1. uitvaren (afvaren; afvaart)
    le décollage; l'appareillage; le départ; le démarrage

Translation Matrix for uitvaren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
appareillage afvaart; afvaren; uitvaren
décollage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; afreis; begin; inzet; opening; opstijging; start; vertrek
démarrage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; accelereren; afreis; begin; inzet; opening; opstarten; optrekken; start; versnellen; vertrek
départ afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
faire rage donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; woedend zijn
fulminer donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; ketteren; krijsen; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken; woedend zijn
injurier donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren afgeven op; beledigen; benadelen; beschimpen; bespotten; bezeren; blesseren; foeteren; fulmineren; ketteren; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; razen; schaden; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verwonden; vloeken
insulter donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren afgeven op; belasteren; beledigen; beschimpen; foeteren; fulmineren; grieven; ketteren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; razen; schamperen; schelden; schelden op; smaden; smalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; zeer doen
lever l'ancre afvaren; uitvaren; van wal gaan er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
prendre la mer afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
prendre le large afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
quitter le port afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
râler contre donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren beledigen; foeteren; fulmineren; razen; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; vuilbekken
sortir de ses gonds donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
tempêter donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; hard waaien; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; stormen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; woeden; woedend zijn
vociférer donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; woedend zijn

Wiktionary: uitvaren

uitvaren
verb
  1. (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Traducciones relacionadas de uitvaren