Neerlandés

Traducciones detalladas de verwijt de neerlandés a francés

verwijt:

verwijt [het ~] sustantivo

  1. het verwijt (kwalijk nemen)
    le reproche
  2. het verwijt (terechtwijzing; reprimande; standje; )
    le blâme; la vitupération; le reproche; la réprobation; la réprimande; la remontrances

Translation Matrix for verwijt:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
blâme berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt blaam; smet; vlek
remontrances berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt berispingkjes; slechte aantekeningen; slechte notities; standjes
reproche berisping; gisping; kwalijk nemen; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt verwijten
réprimande berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt berisping; reprimande; schrobbering; standje; terechtwijzing; uitbrander; uitschijter
réprobation berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt afkeuren; blaam
vitupération berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt

Wiktionary: verwijt

verwijt
Cross Translation:
FromToVia
verwijt reproche VorwurfÄußerung, die jemanden beschuldigt oder jemandem Vorhaltungen macht
verwijt reproche; réprimande rebuke — harsh criticism

verwijten:

verwijten verbo (verwijt, verweet, verweten, verweten)

  1. verwijten (aanrekenen; beschuldigen; voorhouden; )
    reprocher; condamner; blâmer; réprimander; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; vitupérer; avoir de la rancune; critiquer; avoir de la rancoeur
    • reprocher verbo (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • condamner verbo (condamne, condamnes, condamnons, condamnez, )
    • blâmer verbo (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • réprimander verbo (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, )
    • déshonorer verbo (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )
    • vitupérer verbo (vitupère, vitupères, vitupérons, vitupérez, )
    • critiquer verbo (critique, critiques, critiquons, critiquez, )

Conjugaciones de verwijten:

o.t.t.
  1. verwijt
  2. verwijt
  3. verwijt
  4. verwijten
  5. verwijten
  6. verwijten
o.v.t.
  1. verweet
  2. verweet
  3. verweet
  4. verweten
  5. verweten
  6. verweten
v.t.t.
  1. heb verweten
  2. hebt verweten
  3. heeft verweten
  4. hebben verweten
  5. hebben verweten
  6. hebben verweten
v.v.t.
  1. had verweten
  2. had verweten
  3. had verweten
  4. hadden verweten
  5. hadden verweten
  6. hadden verweten
o.t.t.t.
  1. zal verwijten
  2. zult verwijten
  3. zal verwijten
  4. zullen verwijten
  5. zullen verwijten
  6. zullen verwijten
o.v.t.t.
  1. zou verwijten
  2. zou verwijten
  3. zou verwijten
  4. zouden verwijten
  5. zouden verwijten
  6. zouden verwijten
diversen
  1. verwijt!
  2. verwijt!
  3. verweten
  4. verwijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verwijten [het ~] sustantivo

  1. het verwijten
    le reproche

Translation Matrix for verwijten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
reproche verwijten berisping; gisping; kwalijk nemen; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avoir de la rancoeur aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrokken
avoir de la rancune aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrok voelen; wrok voelen tegen; wrokken
blâmer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; voor de voeten gooien
condamner aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; afkeuren; afstemmen; afwijzen; berechten; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervolgen; verwerpen; vonnissen; voor de voeten gooien
critiquer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanmerking maken; aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; afkraken; beoordelen; beschuldigen; blameren; goed- of afkeuren; hekelen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; katten; kraken; kritiseren; kwalijk nemen; laken; nadragen; veroordelen; vitten; voor de voeten gooien
déshonorer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onteren; ontwijden; schandaliseren; voor de voeten gooien
jeter quelque chose aux pieds de aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
reprocher aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
réprimander aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanwrijven; beknorren; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; voor de voeten gooien; waarschuwen
vitupérer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afgeven op; beschimpen; hekelen