Neerlandés

Sinónimos detallados de kloppend en neerlandés

kloppend:

kloppend adj.

  1. kloppend

kloppen:

kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)

  1. kloppen
    overeenstemmen; congruent zijn; kloppen
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • congruent zijn verbo (ben congruent, bent congruent, is congruent, was congruent, waren congruemt, congruent geweest)
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
  2. kloppen
    aantikken; kloppen; tikken; aankloppen
    • aantikken verbo (tik aan, tikt aan, tikte aan, tikten aan, aangetikt)
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • tikken verbo (tik, tikt, tikte, tikten, getikt)
    • aankloppen verbo (klop aan, klopt aan, klopte aan, klopten aan, aangeklopt)
  3. kloppen
    kloppen; correct zijn
  4. kloppen
    kloppen; overeenstemmen; juist zijn
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • juist zijn verbo (ben juist, bent juist, is juist, was juist, waren juist, juist geweest)
  5. kloppen
    lillen; trillen; kloppen
    • lillen verbo
    • trillen verbo (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
  6. kloppen
    – een bonzend of tikkend geluid maken 1
    kloppen
    – een bonzend of tikkend geluid maken 1
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
      • er klopt iemand op de deur1
  7. kloppen
    – juist zijn 1
    kloppen
    – juist zijn 1
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
      • de rekening klopt1
  8. kloppen
    – de beste zijn, de meeste punten halen 1
    winnen; kloppen
    – de beste zijn, de meeste punten halen 1
    • winnen verbo (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
      • Ajax heeft deze wedstrijd gewonnen1
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
      • in de laatste wedstrijd werden we geklopt1

Conjugaciones de kloppen:

o.t.t.
  1. klop
  2. klopt
  3. klopt
  4. kloppen
  5. kloppen
  6. kloppen
o.v.t.
  1. klopte
  2. klopte
  3. klopte
  4. klopten
  5. klopten
  6. klopten
v.t.t.
  1. heb geklopt
  2. hebt geklopt
  3. heeft geklopt
  4. hebben geklopt
  5. hebben geklopt
  6. hebben geklopt
v.v.t.
  1. had geklopt
  2. had geklopt
  3. had geklopt
  4. hadden geklopt
  5. hadden geklopt
  6. hadden geklopt
o.t.t.t.
  1. zal kloppen
  2. zult kloppen
  3. zal kloppen
  4. zullen kloppen
  5. zullen kloppen
  6. zullen kloppen
o.v.t.t.
  1. zou kloppen
  2. zou kloppen
  3. zou kloppen
  4. zouden kloppen
  5. zouden kloppen
  6. zouden kloppen
en verder
  1. ben geklopt
  2. bent geklopt
  3. is geklopt
  4. zijn geklopt
  5. zijn geklopt
  6. zijn geklopt
diversen
  1. klop!
  2. klopt!
  3. geklopt
  4. kloppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kloppen [het ~] sustantivo

  1. het kloppen
    het kloppen

Palabras relacionadas con "kloppen":


Sinónimos alternativos de "kloppen":


Antónimos de "kloppen":


Definiciones relacionadas de "kloppen":

  1. een bonzend of tikkend geluid maken1
    • er klopt iemand op de deur1
  2. juist zijn1
    • de rekening klopt1
  3. de beste zijn, de meeste punten halen1
    • in de laatste wedstrijd werden we geklopt1