Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. boffen:
  2. bof:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de boffen de neerlandés a sueco

boffen:

boffen verbo (bof, boft, bofte, boften, geboft)

  1. boffen
    ha tur
    • ha tur verbo (har tur, hade tur, haft tur)
  2. boffen (geluk hebben; zwijnen)
    ha lycka
    • ha lycka verbo (har lycka, hade lycka, haft lycka)

Conjugaciones de boffen:

o.t.t.
  1. bof
  2. boft
  3. boft
  4. boffen
  5. boffen
  6. boffen
o.v.t.
  1. bofte
  2. bofte
  3. bofte
  4. boften
  5. boften
  6. boften
v.t.t.
  1. heb geboft
  2. hebt geboft
  3. heeft geboft
  4. hebben geboft
  5. hebben geboft
  6. hebben geboft
v.v.t.
  1. had geboft
  2. had geboft
  3. had geboft
  4. hadden geboft
  5. hadden geboft
  6. hadden geboft
o.t.t.t.
  1. zal boffen
  2. zult boffen
  3. zal boffen
  4. zullen boffen
  5. zullen boffen
  6. zullen boffen
o.v.t.t.
  1. zou boffen
  2. zou boffen
  3. zou boffen
  4. zouden boffen
  5. zouden boffen
  6. zouden boffen
diversen
  1. bof!
  2. boft!
  3. geboft
  4. boffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boffen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ha lycka boffen; geluk hebben; zwijnen
ha tur boffen het treffen; mazzel hebben

Palabras relacionadas con "boffen":


Definiciones relacionadas de "boffen":

  1. geluk hebben1
    • ik bof wel met die goeie baan1

bof:

bof [de ~ (m)] sustantivo

  1. de bof (oorspeekselklierontsteking)
    påssjuka
  2. de bof (geluk hebbend; geluk)
    lycka; gladhet

Translation Matrix for bof:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
gladhet bof; geluk; geluk hebbend blijheid; blijmoedigheid; jolijt; opgewektheid; plezier; pret; vreugde; vrolijkheid
lycka bof; geluk; geluk hebbend buitenkansje; euforie; fortuintje; gelukkig toeval; gelukzaligheid; geneugte; genieten; genot; heerlijkheid; meevaller; opsteker; succes; verlossing; voordeel; voorspoedigheid; welbehagen; welslagen; welstand; welvaart; zaligheid
påssjuka bof; oorspeekselklierontsteking

Palabras relacionadas con "bof":


Wiktionary: bof

bof
noun
  1. ziekte

Cross Translation:
FromToVia
bof påssjuka; parotit mumps — contagious disease
bof påssjuka MumpsMedizin: Krankheit, bei der eine Entzündung insbesondere der Ohrspeicheldrüse vorliegt
bof påssjuka oreillons — Maladie des oreilles.