Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Traducir erläutern

Traducir erläutern de alemán a neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. erläutern:
  2. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de erläutern de alemán a neerlandés

erläutern:

erläutern verbo (erläutere, erläuterst, erläutert, erläuterte, erläutertet, erläutert)

  1. erläutern (begreiflich machen; erklären; auseinandersetzen; aufklären; deuten)
    uitleggen; verklaren; toelichten; begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten verbo (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen verbo (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • opklaren verbo (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  2. erläutern (berichten; melden; mitteilen; )
    melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen
    • melden verbo (meld, meldt, meldde, meldden, gemeld)
    • berichten verbo (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
    • meedelen verbo (deel mee, deelt mee, deelde mee, deelden mee, meegedeeld)
    • rapporteren verbo (rapporteer, rapporteert, rapporteerde, rapporteerden, gerapporteerd)
    • informeren verbo (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verslag uitbrengen verbo (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
  3. erläutern (erklären; verdeutlichen; auseinandersetzen; )
    verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen
    • verduidelijken verbo (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • nader verklaren verbo (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
    • toelichten verbo (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • uiteenzetten verbo (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
  4. erläutern (verdeutlichen; erklären; auseinandersetzen; )
    uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verduidelijken verbo (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • uiteenzetten verbo (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • ontvouwen verbo (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)

Conjugaciones de erläutern:

Präsens
  1. erläutere
  2. erläuterst
  3. erläutert
  4. erläuteren
  5. erläutert
  6. erläuteren
Imperfekt
  1. erläuterte
  2. erläutertest
  3. erläuterte
  4. erläuterten
  5. erläutertet
  6. erläuterten
Perfekt
  1. habe erläutert
  2. hast erläutert
  3. hat erläutert
  4. haben erläutert
  5. habt erläutert
  6. haben erläutert
1. Konjunktiv [1]
  1. erläutere
  2. erläuterest
  3. erläutere
  4. erläuteren
  5. erläuteret
  6. erläuteren
2. Konjunktiv
  1. erläuterte
  2. erläutertest
  3. erläuterte
  4. erläuterten
  5. erläutertet
  6. erläuterten
Futur 1
  1. werde erläutern
  2. wirst erläutern
  3. wird erläutern
  4. werden erläutern
  5. werdet erläutern
  6. werden erläutern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erläutern
  2. würdest erläutern
  3. würde erläutern
  4. würden erläutern
  5. würdet erläutern
  6. würden erläutern
Diverses
  1. erläuter!
  2. erläutert!
  3. erläuteren Sie!
  5. erläutert
  6. erläuternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for erläutern:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
berichten Messaging; SMS/MMS
informeren Anfragen; Ankündigen; Ansagen; Auskunft; Benachrichtigung; Beratung; Information
melden Ankündigen; Annoncieren; Ansagen; Bekannntmachen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
begrijpelijk maken aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern
berichten berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben anzeigen; bekanntgeben; benachrichtigen; informieren; melden; mitteilen
informeren berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; fragen; hinweisen; informieren; mitteilen; nachfragen; sich nach erkundigen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen
meedelen berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
melden berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
nader verklaren aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen
ontvouwen aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; schildern; verdeutlichen entfalten; falten; offenfalten
ophelderen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen
opklaren aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern aufheitern; aufhellen; aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen
rapporteren berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
toelichten aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen
uiteenzetten aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen auseinandersetzen; benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern; spreizen
uitleggen aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; begreiflich machen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen
verduidelijken aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen
verklaren aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern aufklären; auseinandersetzen; auslegen; behaupten; erklären; interpretieren; klären; prätendieren; verdeutlichen
verslag uitbrengen berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben

Sinónimos de "erläutern":


Wiktionary: erläutern

erläutern
verb
  1. etwas lehrend umschreiben
erläutern
verb
  1. duidelijkheid scheppen in iets
  2. verduidelijken
  3. duidelijker maken
Cross Translation:
FromToVia
• erläutern → verhelderen; uitleggen; verklaren; verduidelijken; clarificeren ↔ elucidate — make clear
• erläutern → verklaren; uitleggen ↔ explain — report
• erläutern → ontwikkelen; openbaren; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; doen groeien; laten groeien; beduiden; duidelijk maken; uitleggen; verhelderen; verklaren; ontplooien; ontwarren ↔ développer — dégager une chose de ce qui l’envelopper.
• erläutern → uitleggen; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; beduiden; duidelijk maken; verhelderen; verklaren; toelichten; uiteenzetten ↔ expliquer — rendre clair.







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.1534 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos