Resumen


Alemán

Traducciones detalladas de haken de alemán a neerlandés

haken:

haken verbo (hake, hakst, hakt, hakte, haktet, gehakt)

  1. haken (festhaken)
    haken
    • haken verbo (haak, haakt, haakte, haakten, gehaakt)
  2. haken (aufhängen; hängen; einhaken; festhängen; festhaken)
    ophangen; ergens aan hangen
  3. haken (ankoppeln; ankuppeln; anhängen; )
    aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen; vasthaken
    • aankoppelen verbo (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)
    • aanhaken verbo (haak aan, haakt aan, haakte aan, haakten aan, aangehaakt)
    • vastkoppelen verbo (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)
    • vasthaken verbo (haak vast, haakt vast, haakte vast, haakten vast, vastgehaakt)
  4. haken (einhaken; festhängen; festhaken)
    inhaken
    • inhaken verbo (haak in, haakt in, haakte in, haakten in, ingehaakt)

Conjugaciones de haken:

Präsens
  1. hake
  2. hakst
  3. hakt
  4. haken
  5. hakt
  6. haken
Imperfekt
  1. hakte
  2. haktest
  3. hakte
  4. hakten
  5. haktet
  6. hakten
Perfekt
  1. habe gehakt
  2. hast gehakt
  3. hat gehakt
  4. haben gehakt
  5. habt gehakt
  6. haben gehakt
1. Konjunktiv [1]
  1. hake
  2. hakest
  3. hake
  4. haken
  5. haket
  6. haken
2. Konjunktiv
  1. hakte
  2. haktest
  3. hakte
  4. hakten
  5. haktet
  6. hakten
Futur 1
  1. werde haken
  2. wirst haken
  3. wird haken
  4. werden haken
  5. werdet haken
  6. werden haken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde haken
  2. würdest haken
  3. würde haken
  4. würden haken
  5. würdet haken
  6. würden haken
Diverses
  1. hake!
  2. hakt!
  3. haken Sie!
  4. gehakt
  5. hakend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for haken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanhaken anhaken; anhängen
haken Reißschienen; anhaken; anhängen
ophangen Aufhängung
vasthaken Anhaken; Ankoppeln; Festhaken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanhaken anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
aankoppelen anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anhängen; ankoppeln; ankuppeln
ergens aan hangen aufhängen; einhaken; festhaken; festhängen; haken; hängen
haken festhaken; haken
inhaken einhaken; festhaken; festhängen; haken
ophangen aufhängen; einhaken; festhaken; festhängen; haken; hängen aufbinden; aufhängen; aufknöpfen; aufknüpfen; hängen
vasthaken anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
vastkoppelen anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anhängen; ankuppeln

Wiktionary: haken


Cross Translation:
FromToVia
haken haken hook — to attach a hook
haken → [[aan de haak slaan]] hook — to catch with a hook
haken haken; enteren; aanhaken; vasthaken accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général).