Inglés

Traducciones detalladas de causes de inglés a neerlandés

causes:

causes [the ~] sustantivo

  1. the causes (reasons; points of departure; motives; starting points; principles)
    de redenen; de oorzaken; de aanleidingen

Translation Matrix for causes:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanleidingen causes; motives; points of departure; principles; reasons; starting points
oorzaken causes; motives; points of departure; principles; reasons; starting points
redenen causes; motives; points of departure; principles; reasons; starting points basic assumptions; points of departure; principles; starting points

Palabras relacionadas con "causes":


causes forma de cause:

cause [the ~] sustantivo

  1. the cause
    de oorzaak
  2. the cause (reason; immediate cause; motive)
    de reden; de aanleiding
  3. the cause (motive)
    de motivatie; de reden; de beweegreden; de drijfveer; het motief
  4. the cause (immediate cause; reason)
    de reden; directe oorzaak

to cause verbo (causes, caused, causing)

  1. to cause (instigate)
    veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten
    • veroorzaken verbo (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aanstichten verbo (sticht aan, stichtte aan, stichtten aan, aangesticht)
    • aanrichten verbo (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)
  2. to cause
    veroorzaken; aandoen; berokkenen
    • veroorzaken verbo (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • berokkenen verbo (berokken, berokkent, berokkende, berokkenden, berokkend)
  3. to cause (bring about; elicit; bring on)
    veroorzaken; teweegbrengen
    • veroorzaken verbo (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • teweegbrengen verbo (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
  4. to cause (create; engender; give rise to; provoke; produce)
    verwekken
    • verwekken verbo (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)

Conjugaciones de cause:

present
  1. cause
  2. cause
  3. causes
  4. cause
  5. cause
  6. cause
simple past
  1. caused
  2. caused
  3. caused
  4. caused
  5. caused
  6. caused
present perfect
  1. have caused
  2. have caused
  3. has caused
  4. have caused
  5. have caused
  6. have caused
past continuous
  1. was causing
  2. were causing
  3. was causing
  4. were causing
  5. were causing
  6. were causing
future
  1. shall cause
  2. will cause
  3. will cause
  4. shall cause
  5. will cause
  6. will cause
continuous present
  1. am causing
  2. are causing
  3. is causing
  4. are causing
  5. are causing
  6. are causing
subjunctive
  1. be caused
  2. be caused
  3. be caused
  4. be caused
  5. be caused
  6. be caused
diverse
  1. cause!
  2. let's cause!
  3. caused
  4. causing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for cause:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aandoen attiring; clothing; dressing
aanleiding cause; immediate cause; motive; reason
aanrichten causing
beweegreden cause; motive
directe oorzaak cause; immediate cause; reason
drijfveer cause; motive
motief cause; motive design; drawing; motive; pattern
motivatie cause; motive
oorzaak cause
reden cause; immediate cause; motive; reason apology; excuse; justification; thinking up a story; vindication; weathering
teweegbrengen bringing about; effect
- campaign; case; causa; causal agency; causal agent; crusade; drive; effort; grounds; lawsuit; movement; reason; suit
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aandoen cause; instigate bring evil upon; connect; dress; hurt; light; put on; start; switch on; turn on
aanrichten cause; instigate
aanstichten cause; instigate
berokkenen cause
teweegbrengen bring about; bring on; cause; elicit bring about; bring on; effect; produce
veroorzaken bring about; bring on; cause; elicit; instigate
verwekken cause; create; engender; give rise to; produce; provoke
- do; get; have; induce; make; stimulate
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- add; affix; append; dvelope; evoke; induce; inflict; produce

Palabras relacionadas con "cause":


Sinónimos de "cause":


Definiciones relacionadas de "cause":

  1. any entity that produces an effect or is responsible for events or results1
  2. a series of actions advancing a principle or tending toward a particular end1
    • they worked in the cause of world peace1
  3. a comprehensive term for any proceeding in a court of law whereby an individual seeks a legal remedy1
  4. a justification for something existing or happening1
    • he had no cause to complain1
  5. events that provide the generative force that is the origin of something1
    • they are trying to determine the cause of the crash1
  6. cause to do; cause to act in a specified manner1
  7. give rise to; cause to happen or occur, not always intentionally1
    • cause a commotion1
    • cause an accident1

Wiktionary: cause

cause
verb
  1. to produce as a result
  2. to set off an event or action
noun
  1. goal, aim, principle
  2. source or reason of an event or action
cause
noun
  1. datgene wat iets tot gevolg heeft
  2. datgene wat noodzakelijk en voldoende is om een zeker gevolg te hebben
verb
  1. veroorzaken, met name van schade
  2. de oorzaak zijn van
  3. veroorzaken

Cross Translation:
FromToVia
cause oorzaak Ursache — vorhergehender Sachverhalt, der einen momentanen Sachverhalt wesentlich bestimmt hat
cause wekken wecken — etwas hervorrufen, etwas in jemandem entstehen lassen
cause keuze; aangelegenheid; affaire; ding; zaak; oorzaak; reden cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
cause beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
cause aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
cause bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
cause teruggeven; braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; doen; laten; laten doen; maken rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
cause beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.