Inglés

Traducciones detalladas de sender de inglés a neerlandés

sender:

sender [the ~] sustantivo

  1. the sender (mailer)
    de zender; de verzender; de afzender
  2. the sender (mailer)
    de verzendster
  3. the sender (consignor; shipper)
    de verzender; de zender; de afzender; zendster
  4. the sender (shipper; consignor)
    verscheper
  5. the sender
    de afzendster
  6. the sender
    – The one who sends an electronic message. 1
    de afzender

Translation Matrix for sender:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afzender consignor; mailer; sender; shipper
afzendster sender
verscheper consignor; sender; shipper
verzender consignor; mailer; sender; shipper
verzendster mailer; sender
zender consignor; mailer; sender; shipper broadcasting station; broadcastor; radio station; stations; transmitting station; transmittor; wireless station
zendster consignor; sender; shipper
- transmitter
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- sender-in

Palabras relacionadas con "sender":

  • senders

Sinónimos de "sender":


Definiciones relacionadas de "sender":

  1. set used to broadcast radio or tv signals2
  2. someone who transmits a message2
    • return to sender2
  3. The one who sends an electronic message.1

Wiktionary: sender

sender
noun
  1. iemand die iets naar een adres verzendt

Cross Translation:
FromToVia
sender afzender; zender; verzender envoyeur — Celui, celle qui envoyer.

send:

to send verbo (sends, sent, sending)

  1. to send
    verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen
    • verzenden verbo (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • sturen verbo (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
    • opsturen verbo (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden verbo (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten verbo (post, postte, postten, gepost)
    • wegzenden verbo (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • wegsturen verbo (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
  2. to send (ship; mail; supply)
    zenden; versturen
    • zenden verbo (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • versturen verbo (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)
  3. to send (remit; forward; send to)
    zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen
    • zenden verbo (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • opsturen verbo (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden verbo (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten verbo (post, postte, postten, gepost)
    • overmaken verbo (maak over, maakt over, maakte over, maakten over, overgemaakt)
  4. to send (deliver; provide; supply; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen verbo (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren verbo (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen verbo (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren verbo (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen verbo (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren verbo (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  5. to send (remit; transfer; deposit)
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • overschrijven verbo (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken verbo (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden verbo (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  6. to send (deliver; bring; supply; )
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen verbo (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen verbo (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren verbo (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen verbo (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen verbo (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen verbo (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  7. to send (email)
    – To transmit a message or file through a communications channel. 1
    verzenden
    • verzenden verbo (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)

Conjugaciones de send:

present
  1. send
  2. send
  3. sends
  4. send
  5. send
  6. send
simple past
  1. sent
  2. sent
  3. sent
  4. sent
  5. sent
  6. sent
present perfect
  1. have sent
  2. have sent
  3. has sent
  4. have sent
  5. have sent
  6. have sent
past continuous
  1. was sending
  2. were sending
  3. was sending
  4. were sending
  5. were sending
  6. were sending
future
  1. shall send
  2. will send
  3. will send
  4. shall send
  5. will send
  6. will send
continuous present
  1. am sending
  2. are sending
  3. is sending
  4. are sending
  5. are sending
  6. are sending
subjunctive
  1. be sent
  2. be sent
  3. be sent
  4. be sent
  5. be sent
  6. be sent
diverse
  1. send!
  2. let's send!
  3. sent
  4. sending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for send:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afleveren delivering; turning out
bestellen ordering
leveren provisioning; supplying
overschrijven copying; cribbing
posten mailing; posting
sturen driving-wheels; steering-wheels
versturen mailing
verzenden mailing
wegsturen mailing
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
afleveren bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
bestellen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave; order
bezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
brengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; bring along; carry; deliver; deliver to the door; hand over; leave
doen toekomen forward; remit; send; send to
geld overmaken deposit; remit; send; transfer
iem. iets sturen forward; remit; send; send to
leveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply deliver; do s.o. a bad turn; put it over on s.o.
opsturen forward; remit; send; send to
overboeken deposit; remit; send; transfer
overhandigen bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply bring; delate; deliver; deliver to the door; deliver up; extend; give; give to; hand; hand in; hand over; leave; offer; pass; present with; surrender; turn in
overmaken forward; remit; send; send to
overschrijven deposit; remit; send; transfer copy; crib; override; overtype; overwrite
overzenden deposit; remit; send; transfer beam
posten forward; remit; send; send to mail; post; station
rondbrengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply
sturen send be at the wheel; drive; steer
thuisbezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
toeleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
toezenden forward; remit; send; send to
versturen mail; send; ship; supply
verzenden email; send discharge; dismiss; dispatch; drop; fire; lay off; release; sack; submit
wegsturen send discharge; dismiss; drop; fire; fob off with; lay off; not follow up; release; sack
wegzenden send discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
zenden forward; mail; remit; send; send to; ship; supply be at the wheel; drive; emanate; emit; exude; send out; steer
- air; beam; broadcast; charge; commit; direct; get off; institutionalise; institutionalize; mail; place; post; send off; send out; ship; station; transmit; transport
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- deliver; dispatch; forward; hand; send off

Palabras relacionadas con "send":


Sinónimos de "send":


Definiciones relacionadas de "send":

  1. broadcast over the airwaves, as in radio or television2
  2. cause to be directed or transmitted to another place2
    • send me your latest results2
  3. transfer2
    • The spy sent the classified information off to Russia2
  4. assign to a station2
  5. to cause or order to be taken, directed, or transmitted to another place2
    • He had sent the dispatches downtown to the proper people and had slept2
  6. transport commercially2
  7. cause to go somewhere2
    • The explosion sent the car flying in the air2
    • She sent her children to camp2
  8. cause to be admitted; of persons to an institution2
  9. To transmit a message or file through a communications channel.1

Wiktionary: send

send
verb
  1. make something go somewhere
send
verb
  1. [een persoon] ergens heen doen gaan
  2. iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
  3. een bericht via post of e-mail overbrengen

Cross Translation:
FromToVia
send doen toekomen; sturen; opsturen; zenden; opzenden; verzenden; adresseren adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.
send afzenden; expediëren; verzenden expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.

Traducciones relacionadas de sender