Resumen
Francés a neerlandés: más información...
-
grossir:
- verdikken; dikker worden; vergroten; uitbreiden; vermeerderen; talrijker maken; expanderen; verruimen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen; groeien; toenemen; stijgen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan; geconcentreerder worden; stollen; opzwellen; zwellen; dik worden; opbollen; bollen; overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; iets overdreven voorstellen; opschroeven; overdreven voorstellen; laten exploderen; uitzwellen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; omhoogstijgen
-
Wiktionary:
- grossir → groeien, aangroeien, toenemen, aandikken, verdikken, dik worden, zich verdikken, grosseren
- grossir → aankomen
Francés
Traducciones detalladas de grossir de francés a neerlandés
grossir:
grossir verbo (grossis, grossit, grossissons, grossissez, grossissent, grossissais, grossissait, grossissions, grossissiez, grossissaient, grossîmes, grossîtes, grossirent, grossirai, grossiras, grossira, grossirons, grossirez, grossiront)
-
grossir (s'épaisser; s'enfler; se renfler)
-
grossir (amplifier; étendre; agrandir; élargir; augmenter)
-
grossir (étendre; élargir; développer; agrandir; lever; évaser; gonfler; enfler; construire; rajouter une aile; se dilater; construire en plus; prendre du poids; s'amplifier; s'enfler; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion)
-
grossir (s'amplifier; augmenter; accroître; croître; grandir; agrandir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'élargir)
groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan-
de hoogte ingaan verbo (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
grossir (épaissir; rendre épais)
-
grossir (gonfler; enfler; se gonfler; se dilater; prendre du poids; lever; s'amplifier; s'enfler; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion)
-
grossir (gonfler; se dilater; s'amplifier; s'enfler; prendre du poids; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion)
-
grossir (bomber; enfler; bouffer; se gonfler; se ballonner)
-
grossir (exagérer; renforcer)
-
grossir (exagérer; souligner; charger; enfler; renforcer; outrer)
-
grossir (exploser; gonfler; se ballonner; bomber; bouffer; enfler; se gonfler)
-
grossir (enfler; étendre; gonfler; étaler; se dilater; s'amplifier; se gonfler; s'enfler; bouffir)
-
grossir (s'élever; augmenter; lever; prendre de la hauteur; grandir; croître; s'agrandir; s'amplifier)
Conjugaciones de grossir:
Présent
- grossis
- grossis
- grossit
- grossissons
- grossissez
- grossissent
imparfait
- grossissais
- grossissais
- grossissait
- grossissions
- grossissiez
- grossissaient
passé simple
- grossis
- grossis
- grossit
- grossîmes
- grossîtes
- grossirent
futur simple
- grossirai
- grossiras
- grossira
- grossirons
- grossirez
- grossiront
subjonctif présent
- que je grossisse
- que tu grossisses
- qu'il grossisse
- que nous grossissions
- que vous grossissiez
- qu'ils grossissent
conditionnel présent
- grossirais
- grossirais
- grossirait
- grossirions
- grossiriez
- grossiraient
passé composé
- ai grossi
- as grossi
- a grossi
- avons grossi
- avez grossi
- ont grossi
divers
- grossis!
- grossissez!
- grossissons!
- grossi
- grossissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for grossir:
Sinónimos de "grossir":
Wiktionary: grossir
grossir
Cross Translation:
verb
grossir
-
rendre gros, plus ample, plus volumineux.
- grossir → groeien; aangroeien; toenemen; aandikken; verdikken; dik worden; zich verdikken
verb
-
(overgankelijk) overschrijven of in hanteerbare vorm overbrengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grossir | → aankomen | ↔ put on weight — to become heavier |
Traducciones automáticas externas: