Neerlandés

Traducciones detalladas de afhaken de neerlandés a alemán

afhaken:

afhaken verbo (haak af, haakt af, haakte af, haakten af, afgehaakt)

  1. afhaken (opgeven; stoppen; ophouden; )
    ausfallen; abfallen; abhängen; ausscheiden; abtrennen; loskoppeln; loshaken; entkoppeln; abkoppeln
    • ausfallen verbo (falle aus, fällst aus, fällt aus, fiel aus, fielt aus, ausgefallen)
    • abfallen verbo (falle ab, fallst ab, fallt ab, fallte ab, falltet ab, abgefallt)
    • abhängen verbo (hänge ab, hängst ab, hängt ab, hängte ab, hängtet ab, abgehängt)
    • ausscheiden verbo (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
    • abtrennen verbo (trenne ab, trennst ab, trennt ab, trennte ab, trenntet ab, abgetrennt)
    • loskoppeln verbo (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
    • loshaken verbo (hake los, hakst los, hakt los, hakte los, haktet los, losgehakt)
    • entkoppeln verbo (entkoppele, entkoppelst, entkoppelt, entkoppelte, entkoppeltet, entkoppelt)
    • abkoppeln verbo (koppele ab, koppelst ab, koppelt ab, koppelte ab, koppeltet ab, abgekoppelt)

Conjugaciones de afhaken:

o.t.t.
  1. haak af
  2. haakt af
  3. haakt af
  4. haken af
  5. haken af
  6. haken af
o.v.t.
  1. haakte af
  2. haakte af
  3. haakte af
  4. haakten af
  5. haakten af
  6. haakten af
v.t.t.
  1. ben afgehaakt
  2. bent afgehaakt
  3. is afgehaakt
  4. zijn afgehaakt
  5. zijn afgehaakt
  6. zijn afgehaakt
v.v.t.
  1. was afgehaakt
  2. was afgehaakt
  3. was afgehaakt
  4. waren afgehaakt
  5. waren afgehaakt
  6. waren afgehaakt
o.t.t.t.
  1. zal afhaken
  2. zult afhaken
  3. zal afhaken
  4. zullen afhaken
  5. zullen afhaken
  6. zullen afhaken
o.v.t.t.
  1. zou afhaken
  2. zou afhaken
  3. zou afhaken
  4. zouden afhaken
  5. zouden afhaken
  6. zouden afhaken
diversen
  1. haak af!
  2. haakt af!
  3. afgehaakt
  4. afhakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhaken [znw.] sustantivo

  1. afhaken (ontkoppeling; afkoppeling)
    Abkoppeln
  2. afhaken (eindigen; ophouden; staken; uitscheiden; kappen)
    Aufhören; Ausscheiden

Translation Matrix for afhaken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abkoppeln afhaken; afkoppeling; ontkoppeling loskoppelen
Aufhören afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
Ausscheiden afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden aftreden
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abfallen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
abhängen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afhangen; afkoppelen; hangen; loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
abkoppeln afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; debrayeren; detacheren; loshaken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; ontkoppelen; scheiden; splitsen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken
abtrennen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; iem. afdwingen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontrukken; onttrekken; tornen; uithalen; uittrekken
ausfallen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
ausscheiden afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afscheiden; afvoeren; ermee uitscheiden; heengaan; lozen; ontslag nemen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitgooien; uitscheiden; uitstoten; uittreden; uitwerpen; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
entkoppeln afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afbreken; afkoppelen; beëindigen; debrayeren; detacheren; forceren; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontkoppelen; opheffen; scheiden; splitsen; stukmaken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen
loshaken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loshaken; loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
loskoppeln afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; scheiden; splitsen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken

Wiktionary: afhaken


Cross Translation:
FromToVia
afhaken entbinden; losbinden; pflücken; lösen; ablösen détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)