Neerlandés

Traducciones detalladas de morsen de neerlandés a alemán

morsen:

morsen verbo (mors, morst, morste, morsten, gemorst)

  1. morsen (knoeien; vlekken; kladden)
    beschmutzen; schweinigeln; beflecken; kleckern; verschmutzen; schmieren; manschen; panschen; beschmieren; verunreinigen; beklecksen
    • beschmutzen verbo (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)
    • schweinigeln verbo (schweinigele, schweinigelst, schweinigelt, schweinigelte, schweinigeltet, geschweinigelt)
    • beflecken verbo (beflecke, befleckst, befleckt, befleckte, beflecktet, befleckt)
    • kleckern verbo (kleckere, kleckerst, kleckert, kleckerte, kleckertet, gekleckert)
    • verschmutzen verbo (verschmutze, verschmutzt, verschmutzte, verschmutztet, verschmutzt)
    • schmieren verbo (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • manschen verbo (mansche, manschst, manscht, manschte, manschtet, gemanscht)
    • panschen verbo (pansche, panschest, panscht, panschte, panschtet, gepanscht)
    • beschmieren verbo (beschmiere, beschmierst, beschmiert, beschmierte, beschmiertet, beschmiert)
    • verunreinigen verbo (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
    • beklecksen verbo (bekleckse, bekleckst, bekleckste, bekleckstet, bekleckst)

Conjugaciones de morsen:

o.t.t.
  1. mors
  2. morst
  3. morst
  4. morsen
  5. morsen
  6. morsen
o.v.t.
  1. morste
  2. morste
  3. morste
  4. morsten
  5. morsten
  6. morsten
v.t.t.
  1. heb gemorst
  2. hebt gemorst
  3. heeft gemorst
  4. hebben gemorst
  5. hebben gemorst
  6. hebben gemorst
v.v.t.
  1. had gemorst
  2. had gemorst
  3. had gemorst
  4. hadden gemorst
  5. hadden gemorst
  6. hadden gemorst
o.t.t.t.
  1. zal morsen
  2. zult morsen
  3. zal morsen
  4. zullen morsen
  5. zullen morsen
  6. zullen morsen
o.v.t.t.
  1. zou morsen
  2. zou morsen
  3. zou morsen
  4. zouden morsen
  5. zouden morsen
  6. zouden morsen
diversen
  1. mors!
  2. morst!
  3. gemorst
  4. morsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for morsen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
beflecken kladden; knoeien; morsen; vlekken
beklecksen kladden; knoeien; morsen; vlekken bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen
beschmieren kladden; knoeien; morsen; vlekken bekladden; bemorsen; besmeren; besmeuren; bevlekken; bevuilen
beschmutzen kladden; knoeien; morsen; vlekken afgeven; bedoezelen; bevlekken; bevuilen; smetten; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken
kleckern kladden; knoeien; morsen; vlekken keutelen; vergieten
manschen kladden; knoeien; morsen; vlekken
panschen kladden; knoeien; morsen; vlekken
schmieren kladden; knoeien; morsen; vlekken afreizen; doorsmeren; inoliën; invetten; keutelen; kladderen; kliederen; klodderen; neerkladden; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
schweinigeln kladden; knoeien; morsen; vlekken keutelen; rotzooi maken; schuine moppen tappen; troep maken
verschmutzen kladden; knoeien; morsen; vlekken verontreinigen; vervuilen; viesmaken; vuilmaken
verunreinigen kladden; knoeien; morsen; vlekken bevuilen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
beklecksen beklad

Wiktionary: morsen

morsen
verb
  1. (overgankelijk) materiaal daar laten belanden waar niet thuis hoort

Cross Translation:
FromToVia
morsen verschütten; schütten spill — transitive: to drop something so that it spreads out