Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. ransel:
  2. ranselen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de ransel de neerlandés a alemán

ransel:

ransel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de ransel (knapzak)
    der Knappsack; der Rucksack; der Ranzen

Translation Matrix for ransel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Knappsack knapzak; ransel
Ranzen knapzak; ransel
Rucksack knapzak; ransel rugzak

Palabras relacionadas con "ransel":


Wiktionary: ransel


Cross Translation:
FromToVia
ransel Schulranzen; Schultasche; Umhängetasche satchel — bag or case with one or two shoulder straps

ransel forma de ranselen:

ranselen verbo (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

  1. ranselen
    prügeln; hauen
    • prügeln verbo (prügele, prügelst, prügelt, prügelte, prügeltet, geprügelt)
    • hauen verbo (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)

Conjugaciones de ranselen:

o.t.t.
  1. ransel
  2. ranselt
  3. ranselt
  4. ranselen
  5. ranselen
  6. ranselen
o.v.t.
  1. ranselde
  2. ranselde
  3. ranselde
  4. ranselden
  5. ranselden
  6. ranselden
v.t.t.
  1. heb geranseld
  2. hebt geranseld
  3. heeft geranseld
  4. hebben geranseld
  5. hebben geranseld
  6. hebben geranseld
v.v.t.
  1. had geranseld
  2. had geranseld
  3. had geranseld
  4. hadden geranseld
  5. hadden geranseld
  6. hadden geranseld
o.t.t.t.
  1. zal ranselen
  2. zult ranselen
  3. zal ranselen
  4. zullen ranselen
  5. zullen ranselen
  6. zullen ranselen
o.v.t.t.
  1. zou ranselen
  2. zou ranselen
  3. zou ranselen
  4. zouden ranselen
  5. zouden ranselen
  6. zouden ranselen
en verder
  1. ben geranseld
  2. bent geranseld
  3. is geranseld
  4. zijn geranseld
  5. zijn geranseld
  6. zijn geranseld
diversen
  1. ransel!
  2. ranselt!
  3. geranseld
  4. ranselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ranselen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
hauen ranselen beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen
prügeln ranselen knuppelen

Palabras relacionadas con "ranselen":


Wiktionary: ranselen

ranselen
verb
  1. iemand met een stok of karwats een pak slaag geven