Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
arrest
|
|
aanhouding; arrestatie; arresteren; gevangenname; gevangenneming; grijpen; in bewaring stellen; inbewaringstelling; inhechtenisneming; inverzekeringstelling; vrijheidsberoving
|
capture
|
|
bemachtiging; gevangenname; inhechtenisneming; inneming; inverzekeringstelling; overweldiging; verovering; vrijheidsberoving
|
hold
|
|
bak; barrel; beetnemen; beetpakken; emmer; fust; greep; houdgreep; kuip; pot; scheepsruim; teil; ton; vastpakken; vat
|
keep up
|
|
in goede staat houden; onderhoud
|
keeping up
|
aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
|
|
persistence
|
aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
|
doorzettingsvermogen; persistentie; vasthoudendheid; volharding
|
pertinacity
|
aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
|
|
press
|
|
drukpers; pers; uitgeverijen
|
tenacity
|
aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
|
schraapzucht; schraperigheid
|
urge
|
|
aandrift; drift; genoegen; genot; instinct; lust; wellust
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
apprehend
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
bezorgd wezen; duchten; in zorg zijn
|
arrest
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
|
|
capture
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
|
buitmaken; grijpen; klauwen; opnemen; opvangen; pakken; vangen; vatten; veroveren; verstrikken; wat neervalt opvangen
|
carry on
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
|
continue
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
|
bestendigen; blijven; continueren; doorgaan; doorwerken; duur verlengen; een stapje verder gaan; prolongeren; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortzetten
|
detain
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
detineren; gevangen houden; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; interneren; isoleren; opsluiten; vasthouden; vastzetten
|
drag on
|
aanhouden; voortbestaan; voortduren
|
|
get on
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; overweg kunnen
|
go on
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
avanceren; continueren; contract aangaan; doorgaan; doorlopen; een stapje verder gaan; prolongeren; verder lopen; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
go through with it
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
|
hold
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
beethouden; beseffen; doorzien; handhaven; in de cel zetten; inzien; niet laten gaan; onderkennen; opsluiten; realiseren; stand houden; vasthouden; vastzetten; wachten
|
hold on
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
blijven hangen; doorgaan; doorzetten; standhouden; vast blijven hangen; volharden; volhouden
|
imprison
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
|
insist
|
aandringen; aanhouden; op iets aandringen
|
aandringen; niet terugnemen
|
keep on
|
aandringen; aanhouden; continueren; doorgaan; op iets aandringen; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
aanlaten; doorgaan; doorzetten; etteren; griepen; klieren; standhouden; volharden; volhouden; zeiken
|
keep up
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
behouden; conserveren; doorgaan; doorzetten; hooghouden; in de hoogte houden; in stand houden; instandhouden; omhooghouden; onderhouden; ophouden; standhouden; volharden; volhouden
|
let last
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
|
move on
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
gaan; inrukken; lopen; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; stappen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen; vooruitduwen; zich voortbewegen
|
persist
|
aandringen; aanhouden; continueren; doorgaan; op iets aandringen; verdergaan; vervolgen; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
|
doordouwen; doorgaan; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volharden; volhouden
|
pick up
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
aanleren; absorberen; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bijeenzamelen; eigen maken; incorporeren; inlijven; leren; meenemen; opduikelen; opeenhopen; ophalen; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opscharrelen; opsnappen; opsnorren; opsteken; sparen; vergaren; verwerven; verzamelen; weghalen; wegnemen
|
press
|
aandringen; aanhouden; op iets aandringen
|
aandrukken; indrukken; induwen; knellen; oppersen; prenten; strak zitten; vastdrukken
|
proceed
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken
|
pursue the subject
|
aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
|
|
seize
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
|
aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
|
take in custody
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
|
|
take prisoner
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
|
|
urge
|
aandringen; aanhouden; op iets aandringen
|
aandrijven; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; manen; met aandrang herinneren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; rappelleren; stimuleren
|