Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. dokteren:
  2. dokter:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de dokteren de neerlandés a inglés

dokteren:

dokteren [znw.] sustantivo

  1. dokteren (oplappen)
    the practise; the doctoring; the practice; the tinker at

dokteren verbo (dokter, doktert, dokterde, dokterden, gedokterd)

  1. dokteren
    to tinker at
    • tinker at verbo (tinkers at, tinkered at, tinkering at)

Conjugaciones de dokteren:

o.t.t.
  1. dokter
  2. doktert
  3. doktert
  4. dokteren
  5. dokteren
  6. dokteren
o.v.t.
  1. dokterde
  2. dokterde
  3. dokterde
  4. dokterden
  5. dokterden
  6. dokterden
v.t.t.
  1. heb gedokterd
  2. hebt gedokterd
  3. heeft gedokterd
  4. hebben gedokterd
  5. hebben gedokterd
  6. hebben gedokterd
v.v.t.
  1. had gedokterd
  2. had gedokterd
  3. had gedokterd
  4. hadden gedokterd
  5. hadden gedokterd
  6. hadden gedokterd
o.t.t.t.
  1. zal dokteren
  2. zult dokteren
  3. zal dokteren
  4. zullen dokteren
  5. zullen dokteren
  6. zullen dokteren
o.v.t.t.
  1. zou dokteren
  2. zou dokteren
  3. zou dokteren
  4. zouden dokteren
  5. zouden dokteren
  6. zouden dokteren
diversen
  1. dokter!
  2. doktert!
  3. gedokterd
  4. dokterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dokteren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
doctoring dokteren; oplappen
practice dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
tinker at dokteren; oplappen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
practice aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
tinker at dokteren

Palabras relacionadas con "dokteren":


Wiktionary: dokteren

dokteren
verb
  1. alter or make obscure, in order to deceive

dokter:

dokter [de ~ (m)] sustantivo

  1. de dokter (arts; medicus; geneesheer)
    the physician; the doctor; the medical practitioner; the medical man
  2. de dokter
    the doctor

Translation Matrix for dokter:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
doctor arts; dokter; geneesheer; medicus Dr; chirurge; doctor; gepromoveerde; mijnheer de dokter; vrouwelijke heelkundige
medical man arts; dokter; geneesheer; medicus
medical practitioner arts; dokter; geneesheer; medicus
physician arts; dokter; geneesheer; medicus
- arts

Palabras relacionadas con "dokter":


Sinónimos de "dokter":


Definiciones relacionadas de "dokter":

  1. wie een officiële bevoegdheid heeft om zieken te behandelen1
    • je moet met die wond naar de dokter1

Wiktionary: dokter

dokter
noun
  1. physician
  2. medical doctor

Cross Translation:
FromToVia
dokter doctor; physician; doc; quack Arzt — Heilkundiger, der ein Medizinstudium abgeschlossen hat und nach Erlangung der medizinischen Approbation körperliche und seelische Krankheiten behandelt
dokter doctor; physician docteur — À trier
dokter doctor; physician médecin — Personne soignant les maladies