Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. hecht:
  2. hechten:
  3. Wiktionary:
Inglés a neerlandés:   más información...
  1. hecht:
    La palabra hecht existe en nuestra base de datos, pero actualmente no disponemos de traducción de English a Dutch.


Neerlandés

Traducciones detalladas de hecht de neerlandés a inglés

hecht:

hecht adj.

  1. hecht
    staunch; firm

Translation Matrix for hecht:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
firm bedrijf; coöperatie; firma; handelsbedrijf; handelsfirma; handelshuis; maatschap; maatschappij; onderneming; vennootschap; zaak
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
staunch stelpen; stillen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
staunch hecht ferm; fiks; flink; stevig
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
firm hecht beslist; degelijk; doortastend; ferm; fiks; flink; kordaat; krachtdadig; krachtig; solide; standvastig; stevig; vastbesloten

Palabras relacionadas con "hecht":

  • hechtheid, hechter, hechtere, hechtst, hechtste, hechte

Wiktionary: hecht


Cross Translation:
FromToVia
hecht firm; hard; solid; unflinching; stiff ferme — Qui a de la consistance, de la dureté.
hecht robust; sturdy; burly; resistant; rugged; solid; strong; tough; firm; able-bodied robuste — Qui est fort, vigoureux, résistant.
hecht solid; firm; substantial; stout; sterling solide — physique|fr Qui a de la consistance.

hechten:

hechten verbo (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)

  1. hechten (vastnaaien)
    to stitch; to affix; to attach; sew together; to fasten
    • stitch verbo (stitches, stitched, stitching)
    • affix verbo (affixs, affixed, affixing)
    • attach verbo (attaches, attached, attaching)
    • sew together verbo
    • fasten verbo (fastens, fastened, fastening)
  2. hechten (aanhechten; bevestigen)
    to attach; to fasten; to fix
    • attach verbo (attaches, attached, attaching)
    • fasten verbo (fastens, fastened, fastening)
    • fix verbo (fixes, fixed, fixing)
  3. hechten (vastlijmen; vasthechten; lijmen; vastplakken; opplakken)
    to glue together; to glue; to suture; to attach; to affix; to paste on; to paste together; to paste in
    • glue together verbo (glues together, glued together, glueing together)
    • glue verbo (glues, glued, glueing)
    • suture verbo (sutures, sutured, suturing)
    • attach verbo (attaches, attached, attaching)
    • affix verbo (affixs, affixed, affixing)
    • paste on verbo (pastes on, pasted on, pasting on)
    • paste together verbo (pastes together, pasted together, pasting together)
    • paste in verbo (pastes in, pasted in, pasting in)

Conjugaciones de hechten:

o.t.t.
  1. hecht
  2. hecht
  3. hecht
  4. hechten
  5. hechten
  6. hechten
o.v.t.
  1. hechtte
  2. hechtte
  3. hechtte
  4. hechtten
  5. hechtten
  6. hechtten
v.t.t.
  1. heb gehecht
  2. hebt gehecht
  3. heeft gehecht
  4. hebben gehecht
  5. hebben gehecht
  6. hebben gehecht
v.v.t.
  1. had gehecht
  2. had gehecht
  3. had gehecht
  4. hadden gehecht
  5. hadden gehecht
  6. hadden gehecht
o.t.t.t.
  1. zal hechten
  2. zult hechten
  3. zal hechten
  4. zullen hechten
  5. zullen hechten
  6. zullen hechten
o.v.t.t.
  1. zou hechten
  2. zou hechten
  3. zou hechten
  4. zouden hechten
  5. zouden hechten
  6. zouden hechten
en verder
  1. ben gehecht
  2. bent gehecht
  3. is gehecht
  4. zijn gehecht
  5. zijn gehecht
  6. zijn gehecht
diversen
  1. hecht!
  2. hecht!
  3. gehecht
  4. hechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hechten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
affix aanhangsel; aanvulling; addendum; appendix; bijvoegsel; supplement; toevoeging; toevoegsel
fix impasse
glue kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefstof; lijm; plak; plakmiddel; plaksel
stitch hechting; hechting van een wond; pijn in de zij; steek; stiksel; vasthechting
suture hechting; hechting van een wond; vasthechting
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
affix hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastnaaien; vastplakken bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten
attach aanhechten; bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastnaaien; vastplakken aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; knopen; koppelen; paren; samenvoegen; strikken; toevoegen; vastknopen; vastmaken; vastzetten; verbinden
fasten aanhechten; bevestigen; hechten; vastnaaien aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
fix aanhechten; bevestigen; hechten aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; knopen; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; strikken; vastknopen; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
glue hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kitten; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
glue together hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
paste in hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken inplakken
paste on hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
paste together hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar plakken; aaneen plakken
sew together hechten; vastnaaien
stitch hechten; vastnaaien doorstikken; naaien; panorama maken; stikken
suture hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken

Wiktionary: hechten

hechten
verb
  1. To hang or attach to, as by a string
  2. to sew up or join by means of a suture

Cross Translation:
FromToVia
hechten glue; stick; paste; paste up; placard; post; post up collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.
hechten suture suturer — chirurgie|fr pratiquer une suture.



Inglés

Traducciones detalladas de hecht de inglés a neerlandés

hecht:


Sinónimos de "hecht":


Hecht:


Translation Matrix for Hecht:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
- Ben Hecht

Definiciones relacionadas de "Hecht":

  1. United States writer of stories and plays (1894-1946)1