Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. voorval:
  2. voorvallen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for voorval:
    • incidence


Neerlandés

Traducciones detalladas de voorval de neerlandés a inglés

voorval:

voorval [het ~] sustantivo

  1. het voorval (gebeurtenis; incident; feit)
    the occurrence; the affair; the matter; the occasion; the event; the business

Translation Matrix for voorval:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
affair feit; gebeurtenis; incident; voorval aangelegenheid; affaire; avontuurtje; geval; kwestie; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding; zaak
business feit; gebeurtenis; incident; voorval aangelegenheden; aangelegenheid; affaire; affaires; bedrijf; bedrijfsleven; commercie; coöperatie; firma; geval; handel; handelsbedrijf; handelshuis; handelswaar; klandizie; kleine onderneming; koophandel; koopwaar; kwestie; maatschap; maatschappij; nering; onderneming; vennootschap; waar; winkelbedrijf; zaak; zaken
event feit; gebeurtenis; incident; voorval evenement; gebeurtenis; incident; programmagebeurtenis; zaakje
matter feit; gebeurtenis; incident; voorval aangelegenheid; affaire; artikel; bik; ding; geval; goed; gruis; item; kwestie; macadam; materie; metselspecie; mortel; object; probleem; puin; split; steengruis; steenslag; stof; substantie; voorwerp; vraagstuk; zaak
occasion feit; gebeurtenis; incident; voorval evenement; gebeurtenis
occurrence feit; gebeurtenis; incident; voorval evenement; gebeurtenis
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
matter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten

Palabras relacionadas con "voorval":


Wiktionary: voorval

voorval
noun
  1. actual instance where a situation arises
  2. happening
  3. recurring occurrence occasion, case
  4. event causing interruption or crisis
  5. minor event incidental to others
  6. event or occurrence

Cross Translation:
FromToVia
voorval thing Ding(Plural 2) fragwürdiges oder normwidriges Verhalten (euphemistisch)
voorval occurrence; incident; case Kasusbildungssprachlich, selten: Gegenstand, Vorkommnis
voorval procedure VorgangAblauf, ein Geschehen

voorval forma de voorvallen:

voorvallen verbo (val voor, valt voor, viel voor, vielen voor, voorgevallen)

  1. voorvallen (gebeuren; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)
    to occur
    • occur verbo (occurs, occured, occuring)

Conjugaciones de voorvallen:

o.t.t.
  1. val voor
  2. valt voor
  3. valt voor
  4. vallen voor
  5. vallen voor
  6. vallen voor
o.v.t.
  1. viel voor
  2. viel voor
  3. viel voor
  4. vielen voor
  5. vielen voor
  6. vielen voor
v.t.t.
  1. ben voorgevallen
  2. bent voorgevallen
  3. is voorgevallen
  4. zijn voorgevallen
  5. zijn voorgevallen
  6. zijn voorgevallen
v.v.t.
  1. was voorgevallen
  2. was voorgevallen
  3. was voorgevallen
  4. waren voorgevallen
  5. waren voorgevallen
  6. waren voorgevallen
o.t.t.t.
  1. zal voorvallen
  2. zult voorvallen
  3. zal voorvallen
  4. zullen voorvallen
  5. zullen voorvallen
  6. zullen voorvallen
o.v.t.t.
  1. zou voorvallen
  2. zou voorvallen
  3. zou voorvallen
  4. zouden voorvallen
  5. zouden voorvallen
  6. zouden voorvallen
diversen
  1. val voor!
  2. valt voor!
  3. voorgevallen
  4. voorvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorvallen [de ~] sustantivo, plural

  1. de voorvallen (incidenten; gebeurtenissen)
    the occurrings; the incidents; the happenings; the passings

Translation Matrix for voorvallen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
happenings gebeurtenissen; incidenten; voorvallen
incidents gebeurtenissen; incidenten; voorvallen
occurrings gebeurtenissen; incidenten; voorvallen
passings gebeurtenissen; incidenten; voorvallen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
occur gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen gebeuren; geschieden; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; plaats hebben; plaats vinden; verschijnen; voorkomen; zich voordoen

Palabras relacionadas con "voorvallen":


Wiktionary: voorvallen

voorvallen
verb
  1. (ergatief) bij verrassing of ongeluk gebeuren