Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. bezoek:
  2. bezoeken:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de bezoek de neerlandés a español

bezoek:

bezoek [het ~] sustantivo

  1. het bezoek (visite; aanloop)
    la visita

Translation Matrix for bezoek:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
visita aanloop; bezoek; visite bezichtigen; bezichtiging; doktersbezoek; gast; huisbezoek; logé; opwachting; overnachter; slaapgast; slaper; treffer; visitatie; ziekenbezoek

Palabras relacionadas con "bezoek":

  • bezoekje, bezoekjes

Sinónimos de "bezoek":


Definiciones relacionadas de "bezoek":

  1. de mensen die naar iemand toe gaan1
    • het bezoek bleef niet lang1
  2. het naar iemand toe gaan1
    • we gaan op bezoek bij Ahmed1

Wiktionary: bezoek

bezoek
noun
  1. het bezoeken
  2. de personen die op visite zijn of komen

Cross Translation:
FromToVia
bezoek visita call — social visit
bezoek visita Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative
bezoek visita Besuch — Person oder Personen, die [1] tätigen
bezoek visita visite — Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général).

bezoek forma de bezoeken:

Conjugaciones de bezoeken:

o.t.t.
  1. bezoek
  2. bezoekt
  3. bezoekt
  4. bezoeken
  5. bezoeken
  6. bezoeken
o.v.t.
  1. bezocht
  2. bezocht
  3. bezocht
  4. bezochten
  5. bezochten
  6. bezochten
v.t.t.
  1. heb bezocht
  2. hebt bezocht
  3. heeft bezocht
  4. hebben bezocht
  5. hebben bezocht
  6. hebben bezocht
v.v.t.
  1. had bezocht
  2. had bezocht
  3. had bezocht
  4. hadden bezocht
  5. hadden bezocht
  6. hadden bezocht
o.t.t.t.
  1. zal bezoeken
  2. zult bezoeken
  3. zal bezoeken
  4. zullen bezoeken
  5. zullen bezoeken
  6. zullen bezoeken
o.v.t.t.
  1. zou bezoeken
  2. zou bezoeken
  3. zou bezoeken
  4. zouden bezoeken
  5. zouden bezoeken
  6. zouden bezoeken
diversen
  1. bezoek!
  2. bezoekt!
  3. bezocht
  4. bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezoeken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
frecuentar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen frequenteren; omgaan met; verkeren
hacer una visita a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
ir a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen zullen
ir a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen bekijken; bezichtigen; inspecteren; naslaan; opzoeken
pasar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; inhalen; instorten; kapotgaan; omkomen; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
pasar a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
pasar por aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen beleven; berechten; doorgaan voor; doorheen reizen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; heten; moeten doorgaan voor; ondervinden; reizen door; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; vervolgen; voelen; voorbijlopen
pasarse a ver a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
visitar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; inspecteren
- opzoeken

Sinónimos de "bezoeken":


Definiciones relacionadas de "bezoeken":

  1. bij hem op visite gaan1
    • we hebben gisteren onze familie bezocht1

Wiktionary: bezoeken

bezoeken
verb
  1. bij iemand langsgaan of langskomen

Cross Translation:
FromToVia
bezoeken visitar call — to pay a social visit
bezoeken visitar visit — to go and meet (someone)
bezoeken visitar besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können
bezoeken frecuentar fréquenteraller souvent dans un lieu.
bezoeken frecuentar hanterfréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement.
bezoeken visitar visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.

Traducciones relacionadas de bezoek