Neerlandés
Traducciones detalladas de afhalen de neerlandés a español
afhalen:
Conjugaciones de afhalen:
o.t.t.
- haal af
- haalt af
- haalt af
- halen af
- halen af
- halen af
o.v.t.
- haalde af
- haalde af
- haalde af
- haalden af
- haalden af
- haalden af
v.t.t.
- heb afgehaald
- hebt afgehaald
- heeft afgehaald
- hebben afgehaald
- hebben afgehaald
- hebben afgehaald
v.v.t.
- had afgehaald
- had afgehaald
- had afgehaald
- hadden afgehaald
- hadden afgehaald
- hadden afgehaald
o.t.t.t.
- zal afhalen
- zult afhalen
- zal afhalen
- zullen afhalen
- zullen afhalen
- zullen afhalen
o.v.t.t.
- zou afhalen
- zou afhalen
- zou afhalen
- zouden afhalen
- zouden afhalen
- zouden afhalen
diversen
- haal af!
- haalt af!
- afgehaald
- afhalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afhalen
Translation Matrix for afhalen:
Wiktionary: afhalen
afhalen
Cross Translation:
verb
-
goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
- afhalen → recoger
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afhalen | → desguarnecer; desaislar | ↔ abisolieren — die Isolierung von einem elektrischen Leiter entfernen |
• afhalen | → sacar | ↔ withdraw — extract (money from an account) |
• afhalen | → aportar; llevar; traer | ↔ amener — mener d’un lieu à un autre. |
• afhalen | → juntar; ensamblar | ↔ assembler — mettre ensemble. |
• afhalen | → desfilar | ↔ défiler — détacher une chose du fil du cordon où elle passer. |
• afhalen | → llevar; llevarse | ↔ emmener — Mener hors du lieu où l’on est vers un autre lieu. |
• afhalen | → restar; quitar | ↔ prélever — lever préalablement une certaine portion sur le total. |
• afhalen | → coleccionar; acumular; reunir; juntar | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |
• afhalen | → sustraer; arrebatar; amputar; cercenar; truncar; restar; quitar; deducir; descontar; arrancar; atrincherar | ↔ retrancher — Traductions à vérifier et à trier |