Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. prevelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de prevelen de neerlandés a francés

prevelen:

prevelen verbo (prevel, prevelt, prevelde, prevelden, gepreveld)

  1. prevelen (mompelen)
    murmurer; marmotter; bougonner; marmonner; ronchonner; chuinter
    • murmurer verbo (murmure, murmures, murmurons, murmurez, )
    • marmotter verbo (marmotte, marmottes, marmottons, marmottez, )
    • bougonner verbo (bougonne, bougonnes, bougonnons, bougonnez, )
    • marmonner verbo (marmonne, marmonnes, marmonnons, marmonnez, )
    • ronchonner verbo (ronchonne, ronchonnes, ronchonnons, ronchonnez, )
    • chuinter verbo (chuinte, chuintes, chuintons, chuintez, )

Conjugaciones de prevelen:

o.t.t.
  1. prevel
  2. prevelt
  3. prevelt
  4. prevelen
  5. prevelen
  6. prevelen
o.v.t.
  1. prevelde
  2. prevelde
  3. prevelde
  4. prevelden
  5. prevelden
  6. prevelden
v.t.t.
  1. heb gepreveld
  2. hebt gepreveld
  3. heeft gepreveld
  4. hebben gepreveld
  5. hebben gepreveld
  6. hebben gepreveld
v.v.t.
  1. had gepreveld
  2. had gepreveld
  3. had gepreveld
  4. hadden gepreveld
  5. hadden gepreveld
  6. hadden gepreveld
o.t.t.t.
  1. zal prevelen
  2. zult prevelen
  3. zal prevelen
  4. zullen prevelen
  5. zullen prevelen
  6. zullen prevelen
o.v.t.t.
  1. zou prevelen
  2. zou prevelen
  3. zou prevelen
  4. zouden prevelen
  5. zouden prevelen
  6. zouden prevelen
diversen
  1. prevel!
  2. prevelt!
  3. gepreveld
  4. prevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prevelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bougonner mompelen; prevelen brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; reutelen; rochelen; smoren; stoffen; sudderen
chuinter mompelen; prevelen
marmonner mompelen; prevelen mompelen; murmelen; murmeren
marmotter mompelen; prevelen mompelen; murmelen; murmeren
murmurer mompelen; prevelen fluisteren; kabbelen; lispelen; ruisen; sissen; smiespelen; smoezen; suizelen; suizen; zacht ruisen
ronchonner mompelen; prevelen brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; protesteren; pruttelen; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren