Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. ranselen:
  2. ransel:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de ranselen de neerlandés a francés

ranselen:

ranselen verbo (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

  1. ranselen
    tabasser; rosser; rouer de coups; donner une raclée; mettre des coups
    • tabasser verbo (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • rosser verbo (rosse, rosses, rossons, rossez, )

Conjugaciones de ranselen:

o.t.t.
  1. ransel
  2. ranselt
  3. ranselt
  4. ranselen
  5. ranselen
  6. ranselen
o.v.t.
  1. ranselde
  2. ranselde
  3. ranselde
  4. ranselden
  5. ranselden
  6. ranselden
v.t.t.
  1. heb geranseld
  2. hebt geranseld
  3. heeft geranseld
  4. hebben geranseld
  5. hebben geranseld
  6. hebben geranseld
v.v.t.
  1. had geranseld
  2. had geranseld
  3. had geranseld
  4. hadden geranseld
  5. hadden geranseld
  6. hadden geranseld
o.t.t.t.
  1. zal ranselen
  2. zult ranselen
  3. zal ranselen
  4. zullen ranselen
  5. zullen ranselen
  6. zullen ranselen
o.v.t.t.
  1. zou ranselen
  2. zou ranselen
  3. zou ranselen
  4. zouden ranselen
  5. zouden ranselen
  6. zouden ranselen
en verder
  1. ben geranseld
  2. bent geranseld
  3. is geranseld
  4. zijn geranseld
  5. zijn geranseld
  6. zijn geranseld
diversen
  1. ransel!
  2. ranselt!
  3. geranseld
  4. ranselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ranselen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
donner une raclée ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; billekoek geven; een pak slaag geven; in elkaar timmeren; toetakelen
mettre des coups ranselen
rosser ranselen 'n aframmeling geven; afdrogen; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; drogen; droogmaken; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen
rouer de coups ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; knuppelen; toetakelen
tabasser ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; bakkeleien; beuken; bonken; duelleren; hameren; in elkaar timmeren; kampen; kleunen; knokken; knuppelen; matten; rammen; slaan; toetakelen; vechten

Palabras relacionadas con "ranselen":


ransel:

ransel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de ransel (knapzak)
    la musette; l'havresac

Translation Matrix for ransel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
havresac knapzak; ransel
musette knapzak; ransel haverzak; rugzak; voederzak; voerzak

Palabras relacionadas con "ransel":


Wiktionary: ransel


Cross Translation:
FromToVia
ransel cartable satchel — bag or case with one or two shoulder straps