Neerlandés
Sinónimos detallados de afgesloten en neerlandés
afgesloten:
afsluiten:
-
afsluiten
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan verbo (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
afsluiten
-
afsluiten
-
afsluiten
-
afsluiten
vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken-
op slot zetten verbo
-
borgen verbo
-
afsluiten
-
afsluiten
– een officiële afspraak op papier maken 1 -
afsluiten
– er een eind aan maken 1 -
afsluiten
– zorgen dat er niets of niemand meer door kan 1
Conjugaciones de afsluiten:
o.t.t.
- sluit af
- sluit af
- sluit af
- sluiten af
- sluiten af
- sluiten af
o.v.t.
- sloot af
- sloot af
- sloot af
- sloten af
- sloten af
- sloten af
v.t.t.
- heb afgesloten
- hebt afgesloten
- heeft afgesloten
- hebben afgesloten
- hebben afgesloten
- hebben afgesloten
v.v.t.
- had afgesloten
- had afgesloten
- had afgesloten
- hadden afgesloten
- hadden afgesloten
- hadden afgesloten
o.t.t.t.
- zal afsluiten
- zult afsluiten
- zal afsluiten
- zullen afsluiten
- zullen afsluiten
- zullen afsluiten
o.v.t.t.
- zou afsluiten
- zou afsluiten
- zou afsluiten
- zouden afsluiten
- zouden afsluiten
- zouden afsluiten
diversen
- sluit af!
- sluit af!
- afgesloten
- afsluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afsluiten