Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. afstaan:


Neerlandés

Sinónimos detallados de afstaan en neerlandés

afstaan:

afstaan verbo (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)

  1. afstaan
    afstaan; overgeven
    • afstaan verbo (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven verbo (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)

Conjugaciones de afstaan:

o.t.t.
  1. sta af
  2. staat af
  3. staat af
  4. staan af
  5. staan af
  6. staan af
o.v.t.
  1. stond af
  2. stond af
  3. stond af
  4. stonden af
  5. stonden af
  6. stonden af
v.t.t.
  1. heb afgestaan
  2. hebt afgestaan
  3. heeft afgestaan
  4. hebben afgestaan
  5. hebben afgestaan
  6. hebben afgestaan
v.v.t.
  1. had afgestaan
  2. had afgestaan
  3. had afgestaan
  4. hadden afgestaan
  5. hadden afgestaan
  6. hadden afgestaan
o.t.t.t.
  1. zal afstaan
  2. zult afstaan
  3. zal afstaan
  4. zullen afstaan
  5. zullen afstaan
  6. zullen afstaan
o.v.t.t.
  1. zou afstaan
  2. zou afstaan
  3. zou afstaan
  4. zouden afstaan
  5. zouden afstaan
  6. zouden afstaan
diversen
  1. sta af!
  2. staat af!
  3. afgestaan
  4. afstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstaan [znw.] sustantivo

  1. afstaan
    de aflevering; de uitlevering; de overdracht; afstaan