Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. afwezig zijn:


Neerlandés

Sinónimos detallados de afwezig zijn en neerlandés

afwezig zijn:

afwezig zijn verbo (ben afwezig, bent afwezig, is afwezig, was afwezig, waren afwezig, afwezig geweest)

  1. afwezig zijn
    ontbreken; mankeren; verzuimen; afwezig zijn
    • ontbreken verbo (ontbreek, ontbreekt, ontbrak, ontbraken, ontbroken)
    • mankeren verbo (mankeer, mankeert, mankeerde, mankeerden, gemankeerd)
    • verzuimen verbo (verzuim, verzuimt, verzuimde, verzuimden, verzuimd)
    • afwezig zijn verbo (ben afwezig, bent afwezig, is afwezig, was afwezig, waren afwezig, afwezig geweest)

Conjugaciones de afwezig zijn:

o.t.t.
  1. ben afwezig
  2. bent afwezig
  3. is afwezig
  4. zijn afwezig
  5. zijn afwezig
  6. zijn afwezig
o.v.t.
  1. was afwezig
  2. was afwezig
  3. was afwezig
  4. waren afwezig
  5. waren afwezig
  6. waren afwezig
v.t.t.
  1. ben afwezig geweest
  2. bent afwezig geweest
  3. is afwezig geweest
  4. zijn afwezig geweest
  5. zijn afwezig geweest
  6. zijn afwezig geweest
v.v.t.
  1. was afwezig geweest
  2. was afwezig geweest
  3. was afwezig geweest
  4. waren afwezig geweest
  5. waren afwezig geweest
  6. waren afwezig geweest
o.t.t.t.
  1. zal afwezig zijn
  2. zult afwezig zijn
  3. zal afwezig zijn
  4. zullen afwezig zijn
  5. zullen afwezig zijn
  6. zullen afwezig zijn
o.v.t.t.
  1. zou afwezig zijn
  2. zou afwezig zijn
  3. zou afwezig zijn
  4. zouden afwezig zijn
  5. zouden afwezig zijn
  6. zouden afwezig zijn
diversen
  1. ben afwezig!
  2. bent afwezig!
  3. afwezig geweest
  4. afwezig zijnde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de afwezig zijn