Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de belemmeren en neerlandés

belemmeren:

belemmeren verbo (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)

  1. belemmeren
    verhinderen; belemmeren; beletten
    • verhinderen verbo (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren verbo (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten verbo (belet, belette, beletten, belet)
  2. belemmeren
    verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen

Conjugaciones de belemmeren:

o.t.t.
  1. belemmer
  2. belemmert
  3. belemmert
  4. belemmeren
  5. belemmeren
  6. belemmeren
o.v.t.
  1. belemmerde
  2. belemmerde
  3. belemmerde
  4. belemmerden
  5. belemmerden
  6. belemmerden
v.t.t.
  1. heb belemmerd
  2. hebt belemmerd
  3. heeft belemmerd
  4. hebben belemmerd
  5. hebben belemmerd
  6. hebben belemmerd
v.v.t.
  1. had belemmerd
  2. had belemmerd
  3. had belemmerd
  4. hadden belemmerd
  5. hadden belemmerd
  6. hadden belemmerd
o.t.t.t.
  1. zal belemmeren
  2. zult belemmeren
  3. zal belemmeren
  4. zullen belemmeren
  5. zullen belemmeren
  6. zullen belemmeren
o.v.t.t.
  1. zou belemmeren
  2. zou belemmeren
  3. zou belemmeren
  4. zouden belemmeren
  5. zouden belemmeren
  6. zouden belemmeren
diversen
  1. belemmer!
  2. belemmert!
  3. belemmerd
  4. belemmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

belemmeren [znw.] sustantivo

  1. belemmeren
    beperken; belemmeren