Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. bespikkelen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de bespikkelen en neerlandés

bespikkelen:

bespikkelen verbo (bespikkel, bespikkelt, bespikkelde, bespikkelden, bespikkeld)

  1. bespikkelen
    stippelen; bespikkelen
    • stippelen verbo (stippel, stippelt, stippelde, stippelden, gestippeld)
    • bespikkelen verbo (bespikkel, bespikkelt, bespikkelde, bespikkelden, bespikkeld)

Conjugaciones de bespikkelen:

o.t.t.
  1. bespikkel
  2. bespikkelt
  3. bespikkelt
  4. bespikkelen
  5. bespikkelen
  6. bespikkelen
o.v.t.
  1. bespikkelde
  2. bespikkelde
  3. bespikkelde
  4. bespikkelden
  5. bespikkelden
  6. bespikkelden
v.t.t.
  1. heb bespikkeld
  2. hebt bespikkeld
  3. heeft bespikkeld
  4. hebben bespikkeld
  5. hebben bespikkeld
  6. hebben bespikkeld
v.v.t.
  1. had bespikkeld
  2. had bespikkeld
  3. had bespikkeld
  4. hadden bespikkeld
  5. hadden bespikkeld
  6. hadden bespikkeld
o.t.t.t.
  1. zal bespikkelen
  2. zult bespikkelen
  3. zal bespikkelen
  4. zullen bespikkelen
  5. zullen bespikkelen
  6. zullen bespikkelen
o.v.t.t.
  1. zou bespikkelen
  2. zou bespikkelen
  3. zou bespikkelen
  4. zouden bespikkelen
  5. zouden bespikkelen
  6. zouden bespikkelen
diversen
  1. bespikkel!
  2. bespikkelt!
  3. bespikkeld
  4. bespikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze