Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. bewonen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de bewonen en neerlandés

bewonen:

bewonen verbo (bewoon, bewoont, bewoonde, bewoonden, bewoond)

  1. bewonen
    bewonen
    • bewonen verbo (bewoon, bewoont, bewoonde, bewoonden, bewoond)

Conjugaciones de bewonen:

o.t.t.
  1. bewoon
  2. bewoont
  3. bewoont
  4. bewonen
  5. bewonen
  6. bewonen
o.v.t.
  1. bewoonde
  2. bewoonde
  3. bewoonde
  4. bewoonden
  5. bewoonden
  6. bewoonden
v.t.t.
  1. heb bewoond
  2. hebt bewoond
  3. heeft bewoond
  4. hebben bewoond
  5. hebben bewoond
  6. hebben bewoond
v.v.t.
  1. had bewoond
  2. had bewoond
  3. had bewoond
  4. hadden bewoond
  5. hadden bewoond
  6. hadden bewoond
o.t.t.t.
  1. zal bewonen
  2. zult bewonen
  3. zal bewonen
  4. zullen bewonen
  5. zullen bewonen
  6. zullen bewonen
o.v.t.t.
  1. zou bewonen
  2. zou bewonen
  3. zou bewonen
  4. zouden bewonen
  5. zouden bewonen
  6. zouden bewonen
diversen
  1. bewoon!
  2. bewoont!
  3. bewoond
  4. bewonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze