Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. bezem:
  2. bezemen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de bezem en neerlandés

bezem:

bezem [de ~ (m)] sustantivo

  1. de bezem
    de bezem; de veger
    • bezem [de ~ (m)] sustantivo
    • veger [de ~ (m)] sustantivo
  2. de bezem
    – werktuig met lange steel, om te vegen 1
    de bezem
    – werktuig met lange steel, om te vegen 1
    • bezem [de ~ (m)] sustantivo
      • met deze bezem veeg ik de stoep schoon1

Palabras relacionadas con "bezem":

  • bezems, bezempje, bezempjes

Definiciones relacionadas de "bezem":

  1. werktuig met lange steel, om te vegen1
    • met deze bezem veeg ik de stoep schoon1

bezem forma de bezemen:

bezemen verbo (bezem, bezemt, bezemde, bezemden, gebezemd)

  1. bezemen
    bezemen
    • bezemen verbo (bezem, bezemt, bezemde, bezemden, gebezemd)

Conjugaciones de bezemen:

o.t.t.
  1. bezem
  2. bezemt
  3. bezemt
  4. bezemen
  5. bezemen
  6. bezemen
o.v.t.
  1. bezemde
  2. bezemde
  3. bezemde
  4. bezemden
  5. bezemden
  6. bezemden
v.t.t.
  1. heb gebezemd
  2. hebt gebezemd
  3. heeft gebezemd
  4. hebben gebezemd
  5. hebben gebezemd
  6. hebben gebezemd
v.v.t.
  1. had gebezemd
  2. had gebezemd
  3. had gebezemd
  4. hadden gebezemd
  5. hadden gebezemd
  6. hadden gebezemd
o.t.t.t.
  1. zal bezemen
  2. zult bezemen
  3. zal bezemen
  4. zullen bezemen
  5. zullen bezemen
  6. zullen bezemen
o.v.t.t.
  1. zou bezemen
  2. zou bezemen
  3. zou bezemen
  4. zouden bezemen
  5. zouden bezemen
  6. zouden bezemen
diversen
  1. bezem!
  2. bezemt!
  3. gebezemd
  4. bezemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze