Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. bijwonen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de bijwonen en neerlandés

bijwonen:

bijwonen verbo (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)

  1. bijwonen
    bijwonen; aanwezig zijn
    • bijwonen verbo (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)
    • aanwezig zijn verbo (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)

Conjugaciones de bijwonen:

o.t.t.
  1. woon bij
  2. woont bij
  3. woont bij
  4. wonen bij
  5. wonen bij
  6. wonen bij
o.v.t.
  1. woonde bij
  2. woonde bij
  3. woonde bij
  4. woonden bij
  5. woonden bij
  6. woonden bij
v.t.t.
  1. heb bijgewoond
  2. hebt bijgewoond
  3. heeft bijgewoond
  4. hebben bijgewoond
  5. hebben bijgewoond
  6. hebben bijgewoond
v.v.t.
  1. had bijgewoond
  2. had bijgewoond
  3. had bijgewoond
  4. hadden bijgewoond
  5. hadden bijgewoond
  6. hadden bijgewoond
o.t.t.t.
  1. zal bijwonen
  2. zult bijwonen
  3. zal bijwonen
  4. zullen bijwonen
  5. zullen bijwonen
  6. zullen bijwonen
o.v.t.t.
  1. zou bijwonen
  2. zou bijwonen
  3. zou bijwonen
  4. zouden bijwonen
  5. zouden bijwonen
  6. zouden bijwonen
diversen
  1. woon bij!
  2. woont bij!
  3. bijgewoond
  4. bijwonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze