Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. boemel:
  2. boemelen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de boemel en neerlandés

boemel:

boemel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de boemel
    de boemel; de boemeltrein

Palabras relacionadas con "boemel":

  • boemelen, boemels, boemeltje, boemeltjes

boemel forma de boemelen:

boemelen verbo (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)

  1. boemelen
    boemelen; aan de zwier gaan
    • boemelen verbo (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)
    • aan de zwier gaan verbo (ga aan de zwier, gaat aan de zwier, ging aan de zwier, gingen aam de zwier, aan de zwier gegaan)

Conjugaciones de boemelen:

o.t.t.
  1. boemel
  2. boemelt
  3. boemelt
  4. boemelen
  5. boemelen
  6. boemelen
o.v.t.
  1. boemelde
  2. boemelde
  3. boemelde
  4. boemelden
  5. boemelden
  6. boemelden
v.t.t.
  1. heb geboemeld
  2. hebt geboemeld
  3. heeft geboemeld
  4. hebben geboemeld
  5. hebben geboemeld
  6. hebben geboemeld
v.v.t.
  1. had geboemeld
  2. had geboemeld
  3. had geboemeld
  4. hadden geboemeld
  5. hadden geboemeld
  6. hadden geboemeld
o.t.t.t.
  1. zal boemelen
  2. zult boemelen
  3. zal boemelen
  4. zullen boemelen
  5. zullen boemelen
  6. zullen boemelen
o.v.t.t.
  1. zou boemelen
  2. zou boemelen
  3. zou boemelen
  4. zouden boemelen
  5. zouden boemelen
  6. zouden boemelen
diversen
  1. boemel!
  2. boemelt!
  3. geboemeld
  4. boemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "boemelen":