Neerlandés

Sinónimos detallados de bogen en neerlandés

bogen:

bogen [de ~] sustantivo, plural

  1. de bogen
    de bogen
    • bogen [de ~] sustantivo, plural

bogen verbo (boog, boogt, boogde, boogden, gebogen)

  1. bogen
    zich kunnen beroemen op; bogen

Conjugaciones de bogen:

o.t.t.
  1. boog
  2. boogt
  3. boogt
  4. bogen
  5. bogen
  6. bogen
o.v.t.
  1. boogde
  2. boogde
  3. boogde
  4. boogden
  5. boogden
  6. boogden
v.t.t.
  1. ben gebogen
  2. bent gebogen
  3. is gebogen
  4. zijn gebogen
  5. zijn gebogen
  6. zijn gebogen
v.v.t.
  1. was gebogen
  2. was gebogen
  3. was gebogen
  4. waren gebogen
  5. waren gebogen
  6. waren gebogen
o.t.t.t.
  1. zal bogen
  2. zult bogen
  3. zal bogen
  4. zullen bogen
  5. zullen bogen
  6. zullen bogen
o.v.t.t.
  1. zou bogen
  2. zou bogen
  3. zou bogen
  4. zouden bogen
  5. zouden bogen
  6. zouden bogen
diversen
  1. boog!
  2. boogt!
  3. gebogen
  4. bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "bogen":


bogen forma de buigen:

buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)

  1. buigen
    buigen; krombuigen
  2. buigen
    buigen; eer betuigen
  3. buigen
    welven; buigen; krommen
    • welven verbo (welf, welft, welfde, welfden, gewelfd)
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen verbo (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
  4. buigen
    buigen; krommen; krom buigen
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen verbo (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
    • krom buigen verbo (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
  5. buigen
    eerbied tonen; buigen
  6. buigen
    – eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen 1
    buigen
    – eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen 1
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
      • Antonio heeft voor de koningin gebogen1
  7. buigen
    – het krom maken 1
    buigen
    – het krom maken 1
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
      • hij buigt het ijzer met een tang1

Conjugaciones de buigen:

o.t.t.
  1. buig
  2. buigt
  3. buigt
  4. buigen
  5. buigen
  6. buigen
o.v.t.
  1. boog
  2. boog
  3. boog
  4. bogen
  5. bogen
  6. bogen
v.t.t.
  1. heb gebogen
  2. hebt gebogen
  3. heeft gebogen
  4. hebben gebogen
  5. hebben gebogen
  6. hebben gebogen
v.v.t.
  1. had gebogen
  2. had gebogen
  3. had gebogen
  4. hadden gebogen
  5. hadden gebogen
  6. hadden gebogen
o.t.t.t.
  1. zal buigen
  2. zult buigen
  3. zal buigen
  4. zullen buigen
  5. zullen buigen
  6. zullen buigen
o.v.t.t.
  1. zou buigen
  2. zou buigen
  3. zou buigen
  4. zouden buigen
  5. zouden buigen
  6. zouden buigen
en verder
  1. ben gebogen
  2. bent gebogen
  3. is gebogen
  4. zijn gebogen
  5. zijn gebogen
  6. zijn gebogen
diversen
  1. buig!
  2. buigt!
  3. gebogen
  4. buigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Definiciones relacionadas de "buigen":

  1. eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen1
    • Antonio heeft voor de koningin gebogen1
  2. het krom maken1
    • hij buigt het ijzer met een tang1

boog:

boog [de ~ (m)] sustantivo

  1. de boog
    de handboog; de boog
  2. de boog
    de welving; de boog; de uitbouw
  3. de boog
    de kruisboog; de boog
  4. de boog
    de boog
    • boog [de ~ (m)] sustantivo

Palabras relacionadas con "boog":


Sinónimos relacionados de bogen