Neerlandés

Sinónimos detallados de confronteren en neerlandés

confronteren:

confronteren verbo (confronteer, confronteert, confronteerde, confronteerden, geconfronteerd)

  1. confronteren
    confronteren; onder ogen zien
  2. confronteren
    confronteren; tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen

Conjugaciones de confronteren:

o.t.t.
  1. confronteer
  2. confronteert
  3. confronteert
  4. confronteren
  5. confronteren
  6. confronteren
o.v.t.
  1. confronteerde
  2. confronteerde
  3. confronteerde
  4. confronteerden
  5. confronteerden
  6. confronteerden
v.t.t.
  1. heb geconfronteerd
  2. hebt geconfronteerd
  3. heeft geconfronteerd
  4. hebben geconfronteerd
  5. hebben geconfronteerd
  6. hebben geconfronteerd
v.v.t.
  1. had geconfronteerd
  2. had geconfronteerd
  3. had geconfronteerd
  4. hadden geconfronteerd
  5. hadden geconfronteerd
  6. hadden geconfronteerd
o.t.t.t.
  1. zal confronteren
  2. zult confronteren
  3. zal confronteren
  4. zullen confronteren
  5. zullen confronteren
  6. zullen confronteren
o.v.t.t.
  1. zou confronteren
  2. zou confronteren
  3. zou confronteren
  4. zouden confronteren
  5. zouden confronteren
  6. zouden confronteren
en verder
  1. ben geconfronteerd
  2. bent geconfronteerd
  3. is geconfronteerd
  4. zijn geconfronteerd
  5. zijn geconfronteerd
  6. zijn geconfronteerd
diversen
  1. confronteer!
  2. confronteert!
  3. geconfronteerd
  4. confronterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze