Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. couperen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de couperen en neerlandés

couperen:

couperen [znw.] sustantivo

  1. couperen
    couperen

couperen verbo (coupeer, coupeert, coupeerde, coupeerden, gecoupeerd)

  1. couperen
    knippen; couperen; afknippen
    • knippen verbo (knip, knipt, knipte, knipten, geknipt)
    • couperen verbo (coupeer, coupeert, coupeerde, coupeerden, gecoupeerd)
    • afknippen verbo (knip af, knipt af, knipte af, knipten af, afgeknipt)

Conjugaciones de couperen:

o.t.t.
  1. coupeer
  2. coupeert
  3. coupeert
  4. couperen
  5. couperen
  6. couperen
o.v.t.
  1. coupeerde
  2. coupeerde
  3. coupeerde
  4. coupeerden
  5. coupeerden
  6. coupeerden
v.t.t.
  1. heb gecoupeerd
  2. hebt gecoupeerd
  3. heeft gecoupeerd
  4. hebben gecoupeerd
  5. hebben gecoupeerd
  6. hebben gecoupeerd
v.v.t.
  1. had gecoupeerd
  2. had gecoupeerd
  3. had gecoupeerd
  4. hadden gecoupeerd
  5. hadden gecoupeerd
  6. hadden gecoupeerd
o.t.t.t.
  1. zal couperen
  2. zult couperen
  3. zal couperen
  4. zullen couperen
  5. zullen couperen
  6. zullen couperen
o.v.t.t.
  1. zou couperen
  2. zou couperen
  3. zou couperen
  4. zouden couperen
  5. zouden couperen
  6. zouden couperen
diversen
  1. coupeer!
  2. coupeert!
  3. gecoupeerd
  4. couperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze