Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de doorzagen en neerlandés

doorzagen:

doorzagen verbo (doorzaag, doorzaagt, doorzaagde, doorzaagden, doorzaagd)

  1. doorzagen
    doorvragen; uitvragen; doorzagen
    • doorvragen verbo
    • uitvragen verbo (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • doorzagen verbo (doorzaag, doorzaagt, doorzaagde, doorzaagden, doorzaagd)

Conjugaciones de doorzagen:

o.t.t.
  1. doorzaag
  2. doorzaagt
  3. doorzaagt
  4. doorzagen
  5. doorzagen
  6. doorzagen
o.v.t.
  1. doorzaagde
  2. doorzaagde
  3. doorzaagde
  4. doorzaagden
  5. doorzaagden
  6. doorzaagden
v.t.t.
  1. heb doorzaagd
  2. hebt doorzaagd
  3. heeft doorzaagd
  4. hebben doorzaagd
  5. hebben doorzaagd
  6. hebben doorzaagd
v.v.t.
  1. had doorzaagd
  2. had doorzaagd
  3. had doorzaagd
  4. hadden doorzaagd
  5. hadden doorzaagd
  6. hadden doorzaagd
o.t.t.t.
  1. zal doorzagen
  2. zult doorzagen
  3. zal doorzagen
  4. zullen doorzagen
  5. zullen doorzagen
  6. zullen doorzagen
o.v.t.t.
  1. zou doorzagen
  2. zou doorzagen
  3. zou doorzagen
  4. zouden doorzagen
  5. zouden doorzagen
  6. zouden doorzagen
en verder
  1. is doorzaagd
  2. zijn doorzaagd
diversen
  1. doorzaag!
  2. doorzaagt!
  3. doorzaagd
  4. doorzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doorzagen forma de doorzien:

doorzien verbo (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)

  1. doorzien
    realiseren; onderkennen; beseffen; inzien; doorzien
    • realiseren verbo (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • onderkennen verbo (onderken, onderkent, onderkende, onderkenden, onderkend)
    • beseffen verbo (besef, beseft, besefte, beseften, beseft)
    • inzien verbo (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
    • doorzien verbo (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)
  2. doorzien
    doorhebben; doorzien
    • doorhebben verbo (heb door, hebt door, heeft door, had door, hadden door, doorgehad)
    • doorzien verbo (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)

Conjugaciones de doorzien:

o.t.t.
  1. doorzie
  2. doorziet
  3. doorziet
  4. doorzien
  5. doorzien
  6. doorzien
o.v.t.
  1. doorzag
  2. doorzag
  3. doorzag
  4. doorzagen
  5. doorzagen
  6. doorzagen
v.t.t.
  1. heb doorzien
  2. hebt doorzien
  3. heeft doorzien
  4. hebben doorzien
  5. hebben doorzien
  6. hebben doorzien
v.v.t.
  1. had doorzien
  2. had doorzien
  3. had doorzien
  4. hadden doorzien
  5. hadden doorzien
  6. hadden doorzien
o.t.t.t.
  1. zal doorzien
  2. zult doorzien
  3. zal doorzien
  4. zullen doorzien
  5. zullen doorzien
  6. zullen doorzien
o.v.t.t.
  1. zou doorzien
  2. zou doorzien
  3. zou doorzien
  4. zouden doorzien
  5. zouden doorzien
  6. zouden doorzien
diversen
  1. doorzie!
  2. doorziet!
  3. doorzien
  4. doorziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doorzien adj.

  1. doorzien

Palabras relacionadas con "doorzien":

  • doorziene