Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. etaleren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de etaleren en neerlandés

etaleren:

etaleren verbo (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)

  1. etaleren
    tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren
    • tonen verbo (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • tentoonstellen verbo (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • uitstallen verbo (stal uit, stalt uit, stalde uit, stalden uit, uitgestald)
    • etaleren verbo (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)

Conjugaciones de etaleren:

o.t.t.
  1. etaleer
  2. etaleert
  3. etaleert
  4. etaleren
  5. etaleren
  6. etaleren
o.v.t.
  1. etaleerde
  2. etaleerde
  3. etaleerde
  4. etaleerden
  5. etaleerden
  6. etaleerden
v.t.t.
  1. heb geëtaleerd
  2. hebt geëtaleerd
  3. heeft geëtaleerd
  4. hebben geëtaleerd
  5. hebben geëtaleerd
  6. hebben geëtaleerd
v.v.t.
  1. had geëtaleerd
  2. had geëtaleerd
  3. had geëtaleerd
  4. hadden geëtaleerd
  5. hadden geëtaleerd
  6. hadden geëtaleerd
o.t.t.t.
  1. zal etaleren
  2. zult etaleren
  3. zal etaleren
  4. zullen etaleren
  5. zullen etaleren
  6. zullen etaleren
o.v.t.t.
  1. zou etaleren
  2. zou etaleren
  3. zou etaleren
  4. zouden etaleren
  5. zouden etaleren
  6. zouden etaleren
en verder
  1. is geëtaleerd
  2. zijn geëtaleerd
diversen
  1. etaleer!
  2. etaleert!
  3. geëtaleerd
  4. etalerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze