Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. fulmineren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de fulmineren en neerlandés

fulmineren:

fulmineren verbo (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)

  1. fulmineren
    fulmineren; razen; tekeergaan; tieren; te keer gaan
    • fulmineren verbo (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
    • razen verbo (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan verbo (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren verbo (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • te keer gaan verbo (ga te keer, gaat te keer, ging te keer, gingen te keer, te keer gegaan)
  2. fulmineren
    fulmineren; vuilbekken
    • fulmineren verbo (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
    • vuilbekken verbo
  3. fulmineren
    razen; tekeergaan; tieren; fulmineren
    • razen verbo (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan verbo (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren verbo (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • fulmineren verbo (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)

Conjugaciones de fulmineren:

o.t.t.
  1. fulmineer
  2. fulmineert
  3. fulmineert
  4. fulmineren
  5. fulmineren
  6. fulmineren
o.v.t.
  1. fulmineerde
  2. fulmineerde
  3. fulmineerde
  4. fulmineerden
  5. fulmineerden
  6. fulmineerden
v.t.t.
  1. heb gefulmineerd
  2. hebt gefulmineerd
  3. heeft gefulmineerd
  4. hebben gefulmineerd
  5. hebben gefulmineerd
  6. hebben gefulmineerd
v.v.t.
  1. had gefulmineerd
  2. had gefulmineerd
  3. had gefulmineerd
  4. hadden gefulmineerd
  5. hadden gefulmineerd
  6. hadden gefulmineerd
o.t.t.t.
  1. zal fulmineren
  2. zult fulmineren
  3. zal fulmineren
  4. zullen fulmineren
  5. zullen fulmineren
  6. zullen fulmineren
o.v.t.t.
  1. zou fulmineren
  2. zou fulmineren
  3. zou fulmineren
  4. zouden fulmineren
  5. zouden fulmineren
  6. zouden fulmineren
diversen
  1. fulmineer!
  2. fulmineert!
  3. gefulmineerd
  4. fulminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze