Neerlandés

Sinónimos detallados de geheel en neerlandés

geheel:

geheel [het ~] sustantivo

  1. het geheel
    het geheel; de volledigheid; de totaliteit; alles; de gezamenlijkheid; de volkomenheid; voltalligheid; het totaal; de eenheid
  2. het geheel
    – alle delen bij elkaar 1
    het geheel
    – alle delen bij elkaar 1
    • geheel [het ~] sustantivo
      • deze verzameling vormt een geheel1

geheel adj.

  1. geheel
  2. geheel
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    heel; volledig; het totaal; helemaal; geheel; vol; compleet
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    • heel adj.
      • deze puzzel is nog heel1
    • volledig adj.
      • hij heeft een volledige baan1
    • totaal [het ~] sustantivo
      • het totale bedrag is 120 gulden1
    • helemaal adv.
      • het brood was helemaal op1
    • geheel adj.
      • hij was geheel in het zwart gekleed1
    • vol adj.
      • zij wacht al een vol uur1
    • compleet adj.
      • ik heb de hele serie boeken compleet1

Palabras relacionadas con "geheel":


Sinónimos alternativos de "geheel":


Antónimos de "geheel":


Definiciones relacionadas de "geheel":

  1. zonder dat er iets ontbreekt1
    • hij was geheel in het zwart gekleed1
  2. alle delen bij elkaar1
    • deze verzameling vormt een geheel1

Sinónimos relacionados de geheel