Neerlandés

Sinónimos detallados de geketend en neerlandés

geketend:

geketend adj.

  1. geketend

geketend forma de ketenen:

ketenen verbo (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)

  1. ketenen
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien verbo (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen verbo (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden verbo (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren verbo (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)
  2. ketenen
    handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan
    • handboeien omdoen verbo (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
    • ketenen verbo (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • in de boeien slaan verbo (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)

Conjugaciones de ketenen:

o.t.t.
  1. keten
  2. ketent
  3. ketent
  4. ketenen
  5. ketenen
  6. ketenen
o.v.t.
  1. ketende
  2. ketende
  3. ketende
  4. ketenden
  5. ketenden
  6. ketenden
v.t.t.
  1. heb geketend
  2. hebt geketend
  3. heeft geketend
  4. hebben geketend
  5. hebben geketend
  6. hebben geketend
v.v.t.
  1. had geketend
  2. had geketend
  3. had geketend
  4. hadden geketend
  5. hadden geketend
  6. hadden geketend
o.t.t.t.
  1. zal ketenen
  2. zult ketenen
  3. zal ketenen
  4. zullen ketenen
  5. zullen ketenen
  6. zullen ketenen
o.v.t.t.
  1. zou ketenen
  2. zou ketenen
  3. zou ketenen
  4. zouden ketenen
  5. zouden ketenen
  6. zouden ketenen
en verder
  1. ben geketend
  2. bent geketend
  3. is geketend
  4. zijn geketend
  5. zijn geketend
  6. zijn geketend
diversen
  1. keten!
  2. ketent!
  3. geketend
  4. ketenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ketenen [de ~] sustantivo, plural

  1. de ketenen
    de knevels; de ketenen; de kluisters

Palabras relacionadas con "ketenen":