Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. glijden:


Neerlandés

Sinónimos detallados de glijden en neerlandés

glijden:

glijden verbo (glijd, glijdt, gleed, gleden, gegeleden)

  1. glijden
    glijden; glippen; glibberen
    • glijden verbo (glijd, glijdt, gleed, gleden, gegeleden)
    • glippen verbo (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)
    • glibberen verbo (glibber, glibbert, glibberde, glibberden, geglibberd)
  2. glijden
    glijden; roetsjen
  3. glijden
    – bijna vanzelf voortschuiven over een glad oppervlak 1
    glijden
    – bijna vanzelf voortschuiven over een glad oppervlak 1
    • glijden verbo (glijd, glijdt, gleed, gleden, gegeleden)
      • hij glijdt van de trapleuning naar beneden1

Conjugaciones de glijden:

o.t.t.
  1. glijd
  2. glijdt
  3. glijdt
  4. glijden
  5. glijden
  6. glijden
o.v.t.
  1. gleed
  2. gleed
  3. gleed
  4. gleden
  5. gleden
  6. gleden
v.t.t.
  1. ben gegeleden
  2. bent gegeleden
  3. is gegeleden
  4. zijn gegeleden
  5. zijn gegeleden
  6. zijn gegeleden
v.v.t.
  1. was gegeleden
  2. was gegeleden
  3. was gegeleden
  4. waren gegeleden
  5. waren gegeleden
  6. waren gegeleden
o.t.t.t.
  1. zal glijden
  2. zult glijden
  3. zal glijden
  4. zullen glijden
  5. zullen glijden
  6. zullen glijden
o.v.t.t.
  1. zou glijden
  2. zou glijden
  3. zou glijden
  4. zouden glijden
  5. zouden glijden
  6. zouden glijden
diversen
  1. glijd!
  2. glijdt!
  3. gegeleden
  4. glijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Definiciones relacionadas de "glijden":

  1. bijna vanzelf voortschuiven over een glad oppervlak1
    • hij glijdt van de trapleuning naar beneden1

Sinónimos relacionados de glijden