Neerlandés

Sinónimos detallados de groef en neerlandés

groef:

groef [de ~] sustantivo

  1. de groef
    de groef; langwerpige uitholling; de groeve
  2. de groef
    de kloof; de reet; de uitsparing; de inkeping; het gat; de opening; de scheur; het split; de barst; de groef

Palabras relacionadas con "groef":


groef forma de graven:

graven verbo (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)

  1. graven
    graven; delven
    • graven verbo (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)
    • delven verbo (delf, delft, delfde, delfden, gedelft)
  2. graven
    opgraven; graven; scheppen; opdelven
    • opgraven verbo (graaf op, graaft op, groef op, groeven op, opgegraven)
    • graven verbo (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)
    • scheppen verbo (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • opdelven verbo

Conjugaciones de graven:

o.t.t.
  1. graaf
  2. graaft
  3. graaft
  4. graven
  5. graven
  6. graven
o.v.t.
  1. groef
  2. groef
  3. groef
  4. groeven
  5. groeven
  6. groeven
v.t.t.
  1. heb gegraven
  2. hebt gegraven
  3. heeft gegraven
  4. hebben gegraven
  5. hebben gegraven
  6. hebben gegraven
v.v.t.
  1. had gegraven
  2. had gegraven
  3. had gegraven
  4. hadden gegraven
  5. hadden gegraven
  6. hadden gegraven
o.t.t.t.
  1. zal graven
  2. zult graven
  3. zal graven
  4. zullen graven
  5. zullen graven
  6. zullen graven
o.v.t.t.
  1. zou graven
  2. zou graven
  3. zou graven
  4. zouden graven
  5. zouden graven
  6. zouden graven
en verder
  1. is gegraven
  2. zijn gegraven
diversen
  1. graaf!
  2. graaft!
  3. gegraven
  4. gravend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

groeven:

groeven verbo (groef, groeft, groefde, groefden, gegroefd)

  1. groeven
    groeven; insnijden; inkerven
    • groeven verbo (groef, groeft, groefde, groefden, gegroefd)
    • insnijden verbo (snij in, snijdt in, sneed in, sneden in, ingesneden)
    • inkerven verbo (kerf in, kerft in, kerfde in, kerfden in, ingekerfd)

Conjugaciones de groeven:

o.t.t.
  1. groef
  2. groeft
  3. groeft
  4. groeven
  5. groeven
  6. groeven
o.v.t.
  1. groefde
  2. groefde
  3. groefde
  4. groefden
  5. groefden
  6. groefden
v.t.t.
  1. heb gegroefd
  2. hebt gegroefd
  3. heeft gegroefd
  4. hebben gegroefd
  5. hebben gegroefd
  6. hebben gegroefd
v.v.t.
  1. had gegroefd
  2. had gegroefd
  3. had gegroefd
  4. hadden gegroefd
  5. hadden gegroefd
  6. hadden gegroefd
o.t.t.t.
  1. zal groeven
  2. zult groeven
  3. zal groeven
  4. zullen groeven
  5. zullen groeven
  6. zullen groeven
o.v.t.t.
  1. zou groeven
  2. zou groeven
  3. zou groeven
  4. zouden groeven
  5. zouden groeven
  6. zouden groeven
en verder
  1. is gegroefd
  2. zijn gegroefd
diversen
  1. groef!
  2. groeft!
  3. gegroefd
  4. groevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

groeven [de ~] sustantivo, plural

  1. de groeven
    de groeven; smalle uithollingen; de gleuven; de sleuven

Palabras relacionadas con "groeven":