Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. kalmeren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de kalmeren en neerlandés

kalmeren:

kalmeren verbo (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)

  1. kalmeren
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren verbo (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen verbo (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren verbo (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
  2. kalmeren
    kalmeren
    • kalmeren verbo (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)

Conjugaciones de kalmeren:

o.t.t.
  1. kalmeer
  2. kalmeert
  3. kalmeert
  4. kalmeren
  5. kalmeren
  6. kalmeren
o.v.t.
  1. kalmeerde
  2. kalmeerde
  3. kalmeerde
  4. kalmeerden
  5. kalmeerden
  6. kalmeerden
v.t.t.
  1. heb gekalmeerd
  2. hebt gekalmeerd
  3. heeft gekalmeerd
  4. hebben gekalmeerd
  5. hebben gekalmeerd
  6. hebben gekalmeerd
v.v.t.
  1. had gekalmeerd
  2. had gekalmeerd
  3. had gekalmeerd
  4. hadden gekalmeerd
  5. hadden gekalmeerd
  6. hadden gekalmeerd
o.t.t.t.
  1. zal kalmeren
  2. zult kalmeren
  3. zal kalmeren
  4. zullen kalmeren
  5. zullen kalmeren
  6. zullen kalmeren
o.v.t.t.
  1. zou kalmeren
  2. zou kalmeren
  3. zou kalmeren
  4. zouden kalmeren
  5. zouden kalmeren
  6. zouden kalmeren
en verder
  1. ben gekalmeerd
  2. bent gekalmeerd
  3. is gekalmeerd
  4. zijn gekalmeerd
  5. zijn gekalmeerd
  6. zijn gekalmeerd
diversen
  1. kalmeer!
  2. kalmeert!
  3. gekalmeerd
  4. kalmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze