Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de klieder en neerlandés

klieder:

klieder [de ~ (m)] sustantivo

  1. de klieder
    de broddelaar; de knoeier; de klieder; kladder; de kladderaar

Palabras relacionadas con "klieder":


klieder forma de kliederen:

kliederen verbo (klieder, kliedert, kliederde, kliederden, gekliederd)

  1. kliederen
    klodderen; kliederen; kladderen
    • klodderen verbo (klodder, kloddert, klodderde, klodderden, geklodderd)
    • kliederen verbo (klieder, kliedert, kliederde, kliederden, gekliederd)
    • kladderen verbo (kladder, kladdert, kladderde, kladderden, gekladderd)

Conjugaciones de kliederen:

o.t.t.
  1. klieder
  2. kliedert
  3. kliedert
  4. kliederen
  5. kliederen
  6. kliederen
o.v.t.
  1. kliederde
  2. kliederde
  3. kliederde
  4. kliederden
  5. kliederden
  6. kliederden
v.t.t.
  1. heb gekliederd
  2. hebt gekliederd
  3. heeft gekliederd
  4. hebben gekliederd
  5. hebben gekliederd
  6. hebben gekliederd
v.v.t.
  1. had gekliederd
  2. had gekliederd
  3. had gekliederd
  4. hadden gekliederd
  5. hadden gekliederd
  6. hadden gekliederd
o.t.t.t.
  1. zal kliederen
  2. zult kliederen
  3. zal kliederen
  4. zullen kliederen
  5. zullen kliederen
  6. zullen kliederen
o.v.t.t.
  1. zou kliederen
  2. zou kliederen
  3. zou kliederen
  4. zouden kliederen
  5. zouden kliederen
  6. zouden kliederen
diversen
  1. klieder!
  2. kliedert!
  3. gekliederd
  4. kliederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kliederen [znw.] sustantivo

  1. kliederen
    kliederen; het geklieder

Palabras relacionadas con "kliederen":