Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de klokken en neerlandés

klokken:

klokken verbo (klok, klokt, klokte, klokten, geklokt)

  1. klokken
    de tijd opnemen; klokken; timen
  2. klokken
    klokgeluidjes maken; klokken

Conjugaciones de klokken:

o.t.t.
  1. klok
  2. klokt
  3. klokt
  4. klokken
  5. klokken
  6. klokken
o.v.t.
  1. klokte
  2. klokte
  3. klokte
  4. klokten
  5. klokten
  6. klokten
v.t.t.
  1. heb geklokt
  2. hebt geklokt
  3. heeft geklokt
  4. hebben geklokt
  5. hebben geklokt
  6. hebben geklokt
v.v.t.
  1. had geklokt
  2. had geklokt
  3. had geklokt
  4. hadden geklokt
  5. hadden geklokt
  6. hadden geklokt
o.t.t.t.
  1. zal klokken
  2. zult klokken
  3. zal klokken
  4. zullen klokken
  5. zullen klokken
  6. zullen klokken
o.v.t.t.
  1. zou klokken
  2. zou klokken
  3. zou klokken
  4. zouden klokken
  5. zouden klokken
  6. zouden klokken
en verder
  1. ben geklokt
  2. bent geklokt
  3. is geklokt
  4. zijn geklokt
  5. zijn geklokt
  6. zijn geklokt
diversen
  1. klok!
  2. klokt!
  3. geklokt
  4. klokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klokken [de ~] sustantivo, plural

  1. de klokken
    de klokken
    • klokken [de ~] sustantivo, plural

Palabras relacionadas con "klokken":


klokken forma de klok:

klok [de ~ (m)] sustantivo

  1. de klok
    de pendule; de klok; het uurwerk

klok [de ~ (v)] sustantivo

  1. de klok
    – bel met klepel aan de binnenkant 1
    de klok
    – bel met klepel aan de binnenkant 1
    • klok [de ~ (v)] sustantivo
      • hoor, de klokken luiden1

klok [de ~] sustantivo

  1. de klok
    – apparaat dat de tijd aangeeft 1
    de klok
    – apparaat dat de tijd aangeeft 1
    • klok [de ~] sustantivo
      • het is vijf uur op de klok1

Palabras relacionadas con "klok":


Sinónimos alternativos de "klok":


Definiciones relacionadas de "klok":

  1. bel met klepel aan de binnenkant1
    • hoor, de klokken luiden1
  2. apparaat dat de tijd aangeeft1
    • het is vijf uur op de klok1