Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. koesteren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de koesteren en neerlandés

koesteren:

koesteren verbo (koester, koestert, koesterde, koesterden, gekoesterd)

  1. koesteren
    koesteren
    • koesteren verbo (koester, koestert, koesterde, koesterden, gekoesterd)

Conjugaciones de koesteren:

o.t.t.
  1. koester
  2. koestert
  3. koestert
  4. koesteren
  5. koesteren
  6. koesteren
o.v.t.
  1. koesterde
  2. koesterde
  3. koesterde
  4. koesterden
  5. koesterden
  6. koesterden
v.t.t.
  1. heb gekoesterd
  2. hebt gekoesterd
  3. heeft gekoesterd
  4. hebben gekoesterd
  5. hebben gekoesterd
  6. hebben gekoesterd
v.v.t.
  1. had gekoesterd
  2. had gekoesterd
  3. had gekoesterd
  4. hadden gekoesterd
  5. hadden gekoesterd
  6. hadden gekoesterd
o.t.t.t.
  1. zal koesteren
  2. zult koesteren
  3. zal koesteren
  4. zullen koesteren
  5. zullen koesteren
  6. zullen koesteren
o.v.t.t.
  1. zou koesteren
  2. zou koesteren
  3. zou koesteren
  4. zouden koesteren
  5. zouden koesteren
  6. zouden koesteren
en verder
  1. ben gekoesterd
  2. bent gekoesterd
  3. is gekoesterd
  4. zijn gekoesterd
  5. zijn gekoesterd
  6. zijn gekoesterd
diversen
  1. koester!
  2. koestert!
  3. gekoesterd
  4. koesterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

koesteren [znw.] sustantivo

  1. koesteren
    koesteren; de koestering

Sinónimos relacionados de koesteren