Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. kras:
  2. krassen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de kras en neerlandés

kras:

kras [de ~] sustantivo

  1. de kras
    de haal; de kras; pennekras
  2. de kras
    de krab; de kras; de schram; krabwond

Palabras relacionadas con "kras":


krassen:

krassen verbo (kras, krast, kraste, krasten, gekrast)

  1. krassen
    zich krabben; krassen

Conjugaciones de krassen:

o.t.t.
  1. kras
  2. krast
  3. krast
  4. krassen
  5. krassen
  6. krassen
o.v.t.
  1. kraste
  2. kraste
  3. kraste
  4. krasten
  5. krasten
  6. krasten
v.t.t.
  1. heb gekrast
  2. hebt gekrast
  3. heeft gekrast
  4. hebben gekrast
  5. hebben gekrast
  6. hebben gekrast
v.v.t.
  1. had gekrast
  2. had gekrast
  3. had gekrast
  4. hadden gekrast
  5. hadden gekrast
  6. hadden gekrast
o.t.t.t.
  1. zal krassen
  2. zult krassen
  3. zal krassen
  4. zullen krassen
  5. zullen krassen
  6. zullen krassen
o.v.t.t.
  1. zou krassen
  2. zou krassen
  3. zou krassen
  4. zouden krassen
  5. zouden krassen
  6. zouden krassen
en verder
  1. ben gekrast
  2. bent gekrast
  3. is gekrast
  4. zijn gekrast
  5. zijn gekrast
  6. zijn gekrast
diversen
  1. kras!
  2. krast!
  3. gekrast
  4. krassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

krassen [het ~] sustantivo

  1. het krassen
    het krassen; het gekras

Palabras relacionadas con "krassen":