Neerlandés

Sinónimos detallados de kronkelen en neerlandés

kronkelen:

kronkelen verbo (kronkel, kronkelt, kronkelde, kronkelden, gekronkeld)

  1. kronkelen
    kronkelen; twisten; herhaald krommen

Conjugaciones de kronkelen:

o.t.t.
  1. kronkel
  2. kronkelt
  3. kronkelt
  4. kronkelen
  5. kronkelen
  6. kronkelen
o.v.t.
  1. kronkelde
  2. kronkelde
  3. kronkelde
  4. kronkelden
  5. kronkelden
  6. kronkelden
v.t.t.
  1. heb gekronkeld
  2. hebt gekronkeld
  3. heeft gekronkeld
  4. hebben gekronkeld
  5. hebben gekronkeld
  6. hebben gekronkeld
v.v.t.
  1. had gekronkeld
  2. had gekronkeld
  3. had gekronkeld
  4. hadden gekronkeld
  5. hadden gekronkeld
  6. hadden gekronkeld
o.t.t.t.
  1. zal kronkelen
  2. zult kronkelen
  3. zal kronkelen
  4. zullen kronkelen
  5. zullen kronkelen
  6. zullen kronkelen
o.v.t.t.
  1. zou kronkelen
  2. zou kronkelen
  3. zou kronkelen
  4. zouden kronkelen
  5. zouden kronkelen
  6. zouden kronkelen
en verder
  1. is gekronkeld
  2. zijn gekronkeld
diversen
  1. kronkel!
  2. kronkelt!
  3. gekronkeld
  4. kronkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "kronkelen":


kronkelen forma de kronkel:

kronkel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de kronkel
    de lus; de knoop; de kink; lusvormige kromming; de draai; de kronkel

kronkel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de kronkel
    de bocht; de kromming; de ronding; de draai; de kronkel
  2. de kronkel
    de verdraaiing; de twist; de draai; de kronkel

Palabras relacionadas con "kronkel":

  • kronkelen, kronkels, kronkeltje, kronkeltjes