Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. lenen:
  2. leen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de lenen en neerlandés

lenen:

lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)

  1. lenen
    ontlenen; lenen
    • ontlenen verbo (ontleen, ontleent, ontleende, ontleenden, ontleend)
    • lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)
  2. lenen
    lenen; uitlenen
    • lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)
    • uitlenen verbo (leen uit, leent uit, leende uit, leenden uit, uitgeleend)
  3. lenen
    – het tijdelijk in gebruik hebben 1
    lenen
    – het tijdelijk in gebruik hebben 1
    • lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)
      • kun je mij 100 gulden lenen?1
  4. lenen
    – ervoor beschikbaar zijn 1
    lenen
    – ervoor beschikbaar zijn 1
    • lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)
      • ik leen me niet voor dat smerige werk1
  5. lenen
    – ervoor geschikt zijn 1
    lenen
    – ervoor geschikt zijn 1
    • lenen verbo (leen, leent, leende, leenden, geleend)
      • dat boek leent zich niet voor voorlezen1

Conjugaciones de lenen:

o.t.t.
  1. leen
  2. leent
  3. leent
  4. lenen
  5. lenen
  6. lenen
o.v.t.
  1. leende
  2. leende
  3. leende
  4. leenden
  5. leenden
  6. leenden
v.t.t.
  1. heb geleend
  2. hebt geleend
  3. heeft geleend
  4. hebben geleend
  5. hebben geleend
  6. hebben geleend
v.v.t.
  1. had geleend
  2. had geleend
  3. had geleend
  4. hadden geleend
  5. hadden geleend
  6. hadden geleend
o.t.t.t.
  1. zal lenen
  2. zult lenen
  3. zal lenen
  4. zullen lenen
  5. zullen lenen
  6. zullen lenen
o.v.t.t.
  1. zou lenen
  2. zou lenen
  3. zou lenen
  4. zouden lenen
  5. zouden lenen
  6. zouden lenen
diversen
  1. leen!
  2. leent!
  3. geleend
  4. lenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "lenen":


Definiciones relacionadas de "lenen":

  1. ervoor beschikbaar zijn1
    • ik leen me niet voor dat smerige werk1
  2. ervoor geschikt zijn1
    • dat boek leent zich niet voor voorlezen1
  3. het tijdelijk in gebruik hebben1
    • kun je mij 100 gulden lenen?1

leen:

leen [het ~] sustantivo

  1. het leen
    de bruikleen; het leen

Palabras relacionadas con "leen":