Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de liefkozen en neerlandés

liefkozen:

liefkozen verbo (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)

  1. liefkozen
    knuffelen; liefkozen
    • knuffelen verbo (knuffel, knuffelt, knuffelde, knuffelden, geknuffeld)
    • liefkozen verbo (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
  2. liefkozen
    vrijen; de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen
    • vrijen verbo (vrij, vrijt, vrijde, vrijden, gevrijd)
    • minnen verbo (min, mint, minde, minden, gemind)
    • liefkozen verbo (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
    • minnekozen verbo (minnekoos, minnekoost, minnekoosde, minnekoosden, geminnekoosd)
    • beminnen verbo (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)

Conjugaciones de liefkozen:

o.t.t.
  1. liefkoos
  2. liefkoost
  3. liefkoost
  4. liefkozen
  5. liefkozen
  6. liefkozen
o.v.t.
  1. liefkoosde
  2. liefkoosde
  3. liefkoosde
  4. liefkoosden
  5. liefkoosden
  6. liefkoosden
v.t.t.
  1. heb geliefkoosd
  2. hebt geliefkoosd
  3. heeft geliefkoosd
  4. hebben geliefkoosd
  5. hebben geliefkoosd
  6. hebben geliefkoosd
v.v.t.
  1. had geliefkoosd
  2. had geliefkoosd
  3. had geliefkoosd
  4. hadden geliefkoosd
  5. hadden geliefkoosd
  6. hadden geliefkoosd
o.t.t.t.
  1. zal liefkozen
  2. zult liefkozen
  3. zal liefkozen
  4. zullen liefkozen
  5. zullen liefkozen
  6. zullen liefkozen
o.v.t.t.
  1. zou liefkozen
  2. zou liefkozen
  3. zou liefkozen
  4. zouden liefkozen
  5. zouden liefkozen
  6. zouden liefkozen
en verder
  1. ben geliefkoosd
  2. bent geliefkoosd
  3. is geliefkoosd
  4. zijn geliefkoosd
  5. zijn geliefkoosd
  6. zijn geliefkoosd
diversen
  1. liefkoos!
  2. liefkoost!
  3. geliefkoosd
  4. liefkozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze