Resumen
Sinónimos en neerlandés: más información...
-
mat:
- mat; niet uitbundig; gematteerd; flets; dof; glansloos; beslagen; niet helder; soezerig; suf; geesteloos; versuft; daas; slap; lusteloos; futloos; lamlendig
- mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje; gras; grasmat; vloermat
- mat
- meten:
- matten:
Neerlandés
Sinónimos detallados de mat en neerlandés
mat:
-
mat
-
mat
-
mat
-
mat
-
mat
-
mat
-
mat
-
mat
– zonder glans 1
-
de mat
-
de mat
-
de mat
-
de mat
– rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw 1 -
de mat
– stilletjes, niet levendig 1
Palabras relacionadas con "mat":
Sinónimos alternativos de "mat":
Antónimos de "mat":
Definiciones relacionadas de "mat":
mat forma de meten:
-
meten
-
meten
– bepalen hoe groot of lang of breed iets is 1
Conjugaciones de meten:
o.t.t.
- meet
- meet
- meet
- meten
- meten
- meten
o.v.t.
- mat
- mat
- mat
- maten
- maten
- maten
v.t.t.
- heb gemeten
- hebt gemeten
- heeft gemeten
- hebben gemeten
- hebben gemeten
- hebben gemeten
v.v.t.
- had gemeten
- had gemeten
- had gemeten
- hadden gemeten
- hadden gemeten
- hadden gemeten
o.t.t.t.
- zal meten
- zult meten
- zal meten
- zullen meten
- zullen meten
- zullen meten
o.v.t.t.
- zou meten
- zou meten
- zou meten
- zouden meten
- zouden meten
- zouden meten
diversen
- meet!
- meet!
- gemeten
- metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Palabras relacionadas con "meten":
Definiciones relacionadas de "meten":
mat forma de matten:
Conjugaciones de matten:
o.t.t.
- mat
- mat
- mat
- matten
- matten
- matten
o.v.t.
- matte
- matte
- matte
- matten
- matten
- matten
v.t.t.
- heb gemat
- hebt gemat
- heeft gemat
- hebben gemat
- hebben gemat
- hebben gemat
v.v.t.
- had gemat
- had gemat
- had gemat
- hadden gemat
- hadden gemat
- hadden gemat
o.t.t.t.
- zal matten
- zult matten
- zal matten
- zullen matten
- zullen matten
- zullen matten
o.v.t.t.
- zou matten
- zou matten
- zou matten
- zouden matten
- zouden matten
- zouden matten
en verder
- is gemat
- zijn gemat
diversen
- mat!
- mat!
- gemat
- mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze