Neerlandés

Sinónimos detallados de minder en neerlandés

minder:

minder adj.

  1. minder
    minder
  2. minder
    – niet zo vaak als anders 1
    minder
    – niet zo vaak als anders 1
    • minder adj.
      • jij moet eens wat minder spijbelen!1
  3. minder
    – niet zoals een andere keer 1
    minder
    – niet zoals een andere keer 1
    • minder adj.
      • het is vandaag minder druk op straat1
  4. minder
    – niet zoveel als anders 1
    minder
    – niet zoveel als anders 1
    • minder adj.
      • ik heb minder winst gemaakt dit jaar1

Palabras relacionadas con "minder":


Antónimos de "minder":


Definiciones relacionadas de "minder":

  1. niet zo vaak als anders1
    • jij moet eens wat minder spijbelen!1
  2. niet zoals een andere keer1
    • het is vandaag minder druk op straat1
  3. niet zoveel als anders1
    • ik heb minder winst gemaakt dit jaar1

minder forma de minderen:

minderen verbo (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)

  1. minderen
    declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen
    • declineren verbo (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen verbo (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • verminderen verbo (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • minder worden verbo (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • dalen verbo (daal, daalt, daalde, daalden, gedaald)
    • vervallen verbo (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • teruggaan verbo (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • tanen verbo (taan, taant, taande, taanden, getaand)
    • minderen verbo (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)
  2. minderen
    verminderen; reduceren; afnemen; beperken; verlagen; inperken; verkorten; minder worden; krimpen; inkrimpen; slinken; minderen
    • verminderen verbo (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • reduceren verbo (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)
    • afnemen verbo (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • beperken verbo (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • verlagen verbo (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • inperken verbo (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • verkorten verbo (verkort, verkortte, verkortten, verkort)
    • minder worden verbo (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • krimpen verbo (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
    • inkrimpen verbo (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • slinken verbo (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • minderen verbo (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)

Conjugaciones de minderen:

o.t.t.
  1. minder
  2. mindert
  3. mindert
  4. minderen
  5. minderen
  6. minderen
o.v.t.
  1. minderde
  2. minderde
  3. minderde
  4. minderden
  5. minderden
  6. minderden
v.t.t.
  1. heb geminderd
  2. hebt geminderd
  3. heeft geminderd
  4. hebben geminderd
  5. hebben geminderd
  6. hebben geminderd
v.v.t.
  1. had geminderd
  2. had geminderd
  3. had geminderd
  4. hadden geminderd
  5. hadden geminderd
  6. hadden geminderd
o.t.t.t.
  1. zal minderen
  2. zult minderen
  3. zal minderen
  4. zullen minderen
  5. zullen minderen
  6. zullen minderen
o.v.t.t.
  1. zou minderen
  2. zou minderen
  3. zou minderen
  4. zouden minderen
  5. zouden minderen
  6. zouden minderen
en verder
  1. ben geminderd
  2. bent geminderd
  3. is geminderd
  4. zijn geminderd
  5. zijn geminderd
  6. zijn geminderd
diversen
  1. minder!
  2. mindert!
  3. geminderd
  4. minderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

minderen [het ~] sustantivo

  1. het minderen
    het minderen; krimpen; korten

Sinónimos relacionados de minder