Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. monteren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de monteren en neerlandés

monteren:

monteren verbo (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)

  1. monteren
    monteren; assembleren; in elkaar zetten
    • monteren verbo (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)
    • assembleren verbo (assembleer, assembleert, assembleerde, assembleerden, geassembleerd)
    • in elkaar zetten verbo (zet in elkaar, zette in elkaar, zetten in elkaar, in elkaar gezet)

Conjugaciones de monteren:

o.t.t.
  1. monteer
  2. monteert
  3. monteert
  4. monteren
  5. monteren
  6. monteren
o.v.t.
  1. monteerde
  2. monteerde
  3. monteerde
  4. monteerden
  5. monteerden
  6. monteerden
v.t.t.
  1. heb gemonteerd
  2. hebt gemonteerd
  3. heeft gemonteerd
  4. hebben gemonteerd
  5. hebben gemonteerd
  6. hebben gemonteerd
v.v.t.
  1. had gemonteerd
  2. had gemonteerd
  3. had gemonteerd
  4. hadden gemonteerd
  5. hadden gemonteerd
  6. hadden gemonteerd
o.t.t.t.
  1. zal monteren
  2. zult monteren
  3. zal monteren
  4. zullen monteren
  5. zullen monteren
  6. zullen monteren
o.v.t.t.
  1. zou monteren
  2. zou monteren
  3. zou monteren
  4. zouden monteren
  5. zouden monteren
  6. zouden monteren
diversen
  1. monteer!
  2. monteert!
  3. gemonteerd
  4. monterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de monteren